De Kortste Weg

Terwijl Nederland op z’n kop staat vanwege de stikstofcrisis en ontevreden boeren de boel blokkeren, blijft een klein deel van de landbouwers onderbelicht. Maar juist die boeren hebben helemaal geen aandeel in de oorzaak van de stikstofcrisis, omdat ze anders werken. Alleen zijn ze te klein om echt gehoord te worden. Dit terwijl hun verhaal wel degelijk hout snijdt.

Wouter van Wijk

“Ik baal van die protesten,” zegt Freek van Leeuwen, eigenaar van kaasboerderij de Vierhuizen in Leidschendam. “Het is hard tegen hard, daar ben ik niet van. Maar we krijgen het wel op ons bordje.” Van Leeuwen is bang voor een herhaling van de fosfaatcrisis van twee jaar geleden. Die kreeg veel minder aandacht, maar was voor biologische boeren een ramp. “Wij hebben flink moeten dokken om de intensieve landbouw overeind te houden.”

Wat is het probleem? Door hun manier van werken hebben kleine, biologische boeren als Van Leeuwen veel minder uitstoot van fosfaten en stikstof dan boeren die intensief werken, met veel meer dieren per hectare en minder oog voor de natuur. Tijdens de fosfaatcrisis nam de overheid drastische maatregelen om problemen op te lossen. Die waren enorm nadelig voor boeren die biologisch werken. Roel van Buuren van boerderij Landlust in Maasland: “Het was een probleem van te veel mest per hectare, waar Nederland een uitzondering binnen de EU voor heeft. Wij hebben niet te veel mest per hectare, omdat we anders werken. Heel bijzonder dat je dan toch wordt aangepakt.”

Groei, groei, groei
Kees van Gaalen van kaasboerderij Noorderlicht legt uit: “Wij hebben geen last van de stikstofcrisis. Dat komt omdat we een andere weg zijn ingegaan. Andere boeren werken alleen maar aan groei, groei, groei. Wij werken biologisch-dynamisch. Niet met kunstmest. Geen eiwitrijk voedsel. Veel minder dieren per hectare.”

Boeren die in Nederland intensief werken, met grote stallen en veel dieren, moeten wel kunstmest gebruiken en de beesten krachtvoer geven. Anders levert het niet genoeg op om de investeringen terug te verdienen. Maar dat heeft gevolgen voor de uitstoot. ,,Onze dieren produceren rond de 130 kilo stikstof per hectare, in de vorm van mest en urine. Een gangbaar bedrijf gemiddeld 230 tot 250 kilo. En soms nog aanzienlijk meer”, zegt Van Leeuwen. “Koeien die in de wei staan, stoten heel weinig ammoniak uit. In de stal komt poep en plas samen, dat geeft een chemische reactie, waar ammoniak bij vrij komt.”

Freek van Leeuwen

Techniek voorop
Van Buuren: “De oplossing in de intensieve landbouw moet dan al gauw technisch zijn. Schaf een luchtwasser aan. Of een emissiearme vloer. Dan blijkt later dat die helemaal niet zo gunstig is voor de uitstoot. Er zijn er zelfs een paar ontploft! Met dode dieren en al! Voor dat soort dingen moet je zo een ton investeren. En ze zijn gemaakt om koeien binnen te houden. Dat wil ik niet.”

De oplossing is volgens hem eenvoudig en een stuk natuurlijker: “Wij werken met de weidegang. Kost eigenlijk niets, maar daar verdienen de grote toeleveranciers en banken niets aan hè? De wetgeving stuurt heel vaak op dure oplossingen. Wageningen Universiteit ook. De Rabobank zit daar, Campina en Unilever ook. Er is geen ruimte voor natuurinclusieve landbouw. Ja, nu een beetje, omdat het niet anders kan.”

LTO
Dat die wetgeving vooral op grote, intensieve bedrijven is gericht, wijten de boeren ook aan landbouworganisatie LTO. Veel biologisch werkende boeren zijn er daarom niet bij aangesloten, of hebben hun lidmaatschap opgezegd. Van Leeuwen: “Tijdens de fosfaatcrisis zijn er heel veel biologische boeren afgehaakt bij LTO. Terecht. Wij moesten maar solidair zijn.” Van Gaalen: “De LTO is er alleen maar voor de intensieve landbouw. Nu is Aalt Dijkhuizen ook weer voorzitter van de groep die een advies moet geven. Die man is alleen maar voor rücksichtslos modernere, grotere, intensievere landbouw. Die kijkt alleen naar schaalvergroting.”

Gedeputeerde op bezoek
Van Leeuwen, Van Buuren en Van Gaalen vrezen de nieuwe wetgeving, maar zijn ook voorzichtig positief. Van Leeuwen: “Wij zitten onwijs ons best te doen, maar er wordt niet gekeken naar de verschillen. De goeien moeten maar onder de kwaaien lijden, zo lijkt het.” Al heeft hij wel hoop, meer dan tijdens de fosfaatcrisis. Hij kreeg onlangs gedeputeerde Bom-Lemstra op bezoek. ,,Met een klein legertje ambtenaren. Ze stonden open voor ons verhaal, dat is al heel wat. Ik hoop dat er ook iets goeds uitkomt.”

De goeien moeten maar onder de kwaaien lijden, zo lijkt het

Freek van Leeuwen

Van Buuren ziet dat ook: “Er is nu zeker meer aandacht voor onze manier van landbouw bedrijven dan twintig jaar geleden. Steeds meer mensen komen op ons bedrijf kijken hoe we het doen, en waarom. Ik verwacht daarom ook dat er in het nieuwe beleid beter wordt gekeken naar de lange termijn. Hopelijk komen er niet meer van die generieke maatregelen.”

Van Gaalen: “Bij het maken van beleid is er nog nooit naar biologisch boeren gekeken, of naar grondgebonden bedrijven. Als je wilt dat we schoon produceren, moet je de bedrijven die dat al doen natuurlijk vrij stellen. Dan moet je niet streven naar bedrijven met honderden koeien. Dan moet je werken zonder kunstmest, met minder, of zonder krachtvoer. In de nieuwe regels gaat het ongetwijfeld weer over grote dure technische oplossingen. Grote kans dat biologische boeren daar dan ook aan moeten voldoen. Terwijl onze uitstoot al heel laag is. Remkes heeft geadviseerd om de boeren die goed bezig zijn, te ontzien. Maar ik houd mijn hart vast.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Er zit te veel broeikasgas in de lucht, dus de landbouw moet verduurzamen. Het lijkt een kant-en-klaar antwoord op de klimaatdiscussie. Maar er staat niet voor niets ‘lijkt’, want het is een ingewikkeld dossier. Duurzaam boeren betekent namelijk investeren, en geld om dat te doen is er vaak niet.

Mirte van Eysden

Veel boeren hebben hart voor de natuur en zien de voordelen van duurzame landbouw. Ze willen dus wel verduurzamen, maar het lukt vaak niet. Oude leningen, oud overheidsbeleid, een oude manier van landbouw bedrijven en pachtconstructies zitten in de weg.

Hoe zit dat precies? Hoewel er natuurlijk veel meer factoren mee kunnen spelen, lijken er twee dingen belangrijk. Eén: het geld dat je nodig hebt om te verduurzamen, moet je hebben liggen of moet je kunnen lenen. En twee: de grond waar je het geld in gaat stoppen is bij voorkeur van jou en niet van iemand anders. Dat lijkt een open deur, maar dat is het niet.

Melkquotum
In de jaren ’80 werd in heel Europa het melkquotum ingevoerd: een maximum aan het aantal liters melk dat een boer mocht produceren. Tot die tijd werd er namelijk meer melk geproduceerd dan er verbruikt werd. In 2015 werd dit quotum afgeschaft. “In Nederland heeft dit geleid tot een paar goede jaren voor melkveehouders met onder andere een uitbreiding van de melkveestapel”, legt Huib Silvis uit, onderzoeker bij Wageningen Economic Research. Silvis houdt zich met name bezig met nationaal en Europees landbouwbeleid en de markt van landbouwgrond. “Maar toen ging men bepaalde milieugrenzen over. In eerste instantie speelde er dus een economisch belang om uit te breiden en te intensiveren. In tweede instantie werden ze teruggefloten door milieuwetgeving. Men moest als sector weer beneden het fosfaatplafond uitkomen.”

Melkbussen

Stikstofcrisis
En nu komt, na de problemen met fosfaat, de stikstofcrisis om de hoek kijken. Onder andere door de veehouderij, het verkeer en de industrie heeft Nederland een teveel aan stikstof in de grond. Dat is slecht voor de biodiversiteit. De veehouderij kan een steentje bijdragen aan de oplossing van deze crisis door minder intensief te boeren, met minder dieren per hectare. Stikstof komt namelijk via de ontlasting van vee in de natuur.

Om deze omslag naar duurzame landbouw te maken moet een bedrijf dus óf een kleinere veestapel hebben, óf meer grond. Voor dat laatste moet een bedrijf nieuwe leningen afsluiten. “Maar dat is niet aantrekkelijk voor banken”, aldus Silvis. “Banken investeren liever in technologie of machines met een korte omloopsnelheid. Dat verdient zich sneller terug.” Duurzame investeringen verdienen zich alleen niet altijd terug in geld, maar bijvoorbeeld in een toename aan biodiversiteit of een verrijking van landbouwgrond.

“Banken investeren liever in technologie of machines met een korte omloopsnelheid. Dat verdient zich sneller terug.”

Huib Silvis uit, onderzoeker bij Wageningen Economic Research

Financieel is het ook niet altijd een optie voor de boer om minder vee te houden. Dat probleem herkent Dirk Gravesteyn, biologisch melkveehouder. “Als je niks naast je melkbedrijf doet, ben je puur afhankelijk van de melk voor je inkomsten”, legt Gravesteyn uit. Hij runt samen met zijn vrouw een biologische melkveehouderij in Pijnacker. Sinds 2016 werken zij biologisch. Met ongeveer vijftig koeien en vijfentwintig stuks jongvee hebben ze bijna een koe en een kalf per hectare land. “Dat is heel weinig”, vertelt Gravesteyn. “De meeste gangbare boeren hebben ongeveer tweeënhalve koe per hectare.”

Gravesteyn en zijn vrouw doen daarom nog veel buiten hun veebedrijf om. Zo legt Gravesteyn tuinen aan voor particulieren en werkt zijn vrouw bij een autobedrijf. Daarnaast werken er met regelmaat vrijwilligers mee op het bedrijf. “Ik denk dat het alleen maar meer gaat worden. Je moet er je eigen draai aangeven, want je hebt te maken met een laag renderend vermogen en laag betaalde arbeid.”

Pacht
Als de veestapel verkleinen geen optie is, is grond aantrekken dan een oplossing? Niet altijd, want naast dat het lastig om aan het geld te komen voor extra grond, is een deel van de landbouwgrond vervolgens niet van de boer zelf. In Zuid-Holland wordt namelijk ongeveer 27 procent van de landbouwgrond gepacht. Pacht is een soort huur. Er bestaan verschillende soorten pacht, maar sinds 2007 is de geliberaliseerde kortlopende pacht de belangrijkste groeier. Dergelijke contracten lopen maximaal zes jaar. De prijzen bij geliberaliseerde pacht zijn vrij, waardoor die flink kunnen oplopen.

“Bij reguliere pacht zijn er dus veel rechten voor de pachter”, legt Silvis uit. “Geliberaliseerde pacht heeft te maken met de belangen van de verpachter.” De meeste boeren kiezen niet voor óf kopen óf pachten. “In de regel is het zo dat boeren een deel van hun grond zelf bezitten en een deel pachten om uit te kunnen breiden.”

Als boeren in zo’n kort pachtcontract zitten, is het goed voor te stellen dat ze liever geen investeringen in landbouwgrond doen als het niet zeker is of ze de grond over zes jaar nog bewerken. Zes jaar is immers niet altijd lang genoeg om investeringen te doen en weer in geld terug te verdienen.

Ook dat probleem herkent Gravesteyn. “Ik probeer het los te laten, maar ja, het is wel een onzekerheid”, aldus Gravesteyn. De korte pachtcontracten, de hoge pachtprijzen en de krappe financiën maken het dus lastig. “Het probleem voor een boer die een duurzame slag wil maken, is dat je zo weinig zekerheden krijgt”, aldus Gravesteyn.

Cultuuromslag
Hoe moet het dan? Volgens Jessica Zwartjes, tuinder van de ecologische tuinderij Het Zoete Land in Leiden, is er een omslag in denken nodig. “Wij boeren alsof we het land voor eeuwig in gebruik mogen nemen”, legt Zwartjes uit. “Mijn instelling is: ik wil de wereld mooier achterlaten dan ik hem heb aangetroffen. We weten dat het altijd afgelopen kan zijn, maar ik zou het toch niet anders willen doen.” Het terugverdienen van investeringen ziet Zwartjes ook anders. “De investeringen die je doet betalen zich namelijk wel terug”, benadrukt ze.

“De bodem wordt ieder jaar rijker en kan vocht beter vasthouden. Hier profiteren de planten van en de opbrengsten worden hoger. Het risico wanneer je van je land af moet, is dat de bodem niet zo goed verzorgd wordt door degene die na jou komt. Toch willen we dat de bodem goed is en dat we niet belastend bezig zijn voor het klimaat en voor de biodiversiteit.”

Ze snapt dat het lastig is voor boeren die nu nog vastzitten in oude werkwijzen. De overheid wil dat boeren stoppen, maar wat gaat er dan met dat land gebeuren? “Ga dan over naar agro-ecologisch boeren”, adviseert ze. Bij biologisch of agro-ecologisch boeren krijgt de boer bovendien meer voor zijn product, volgens Zwartjes. “Voor de overbrugging zou dan steun moeten komen.”

Zelf ervaart ze geen nadelen van agro-ecologisch boeren. “Ik heb nooit gedacht: had ik nu maar kunstmest of mocht ik nu maar spuiten”, vertelt Zwartjes. “Het wordt gewoon alsmaar mooier. Je ziet de biodiversiteit alleen maar toenemen met allerlei vlinders en libellen. Ik zou niet anders willen en kunnen.” En de consument kan ook anders naar voeding kijken, volgens Zwartjes. “In onze zelfoogsttuin kunnen we alles uitleggen. Als er een hapje uit een blad is genomen, zijn er koolwitjes. De groenten zijn nog steeds even lekker en gezond.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

“Ooit hadden we velden vol spruiten, die we leverden aan de distributeur. De spruiten werden machinaal geplukt. We kregen er gemiddeld dertig cent per kilo voor, terwijl ze voor gemiddeld twee euro per kilo in de supermarkt lagen. Voor die prijs, met de kosten die we maakten, bleef er geen winst over. Daarom zijn we ermee gestopt.”

Marja van der Ende

Ik spreek een van de meest populaire aanbieders uit mijn Facebookgroep (Fietsen voor m’n eten – Westland), Coriza van Boerderij Hoogendonk. Sinds ik ruim twee jaar geleden koos voor de kortste weg en ik daar sindsdien bijna dagelijks over schrijf en reclame voor maak, is de klandizie van Coriza en haar man ‘Boer Pait’ Peter Hoogendonk vervijfvoudigd. In onze groep, die inmiddels meer dan 5.000 leden bevat en nog steeds groeit, deelt Coriza zelf ook de verhalen achter de boerderij, waardoor meer en meer mensen de weg naar hun producten weten te vinden.

“Wij vragen nu anderhalve euro per kilo voor handgeplukte spruiten. Dit handmatige plukken is mogelijk, omdat wij kleinschaliger telen en direct aan de consument verkopen. Het voordeel is dat we meer rust in het hoofd hebben, omdat we zelf de prijs bepalen en we weten dat we de consument een verser product aanbieden. Als weersomstandigheden, ziektes en plagen geen roet in het eten gooien, behalen we bij deze manier van telen en verkopen van spruiten en onze andere producten, wél winst. Die we vervolgens kunnen reserveren voor investeringen en onvoorziene uitgaven.”

Ik denk nog even na over dat lage bedrag dat de boer kreeg voor zijn spruiten. Hoe is het toch mogelijk dat wij dit als consument niet weten? Als we het zouden weten, zouden we dan gezamenlijk andere keuzes maken? Of blijven we vasthouden aan het gemak van de supermarkt, waar we denken een eerlijke prijs te krijgen?

Eerlijkheid duurt het langst
Een van de campagne-uitingen van De Kortste Weg is ‘Geen te lage prijs bij elke aardappel’. “Doe onze boeren, natuur en klimaat niet in de uitverkoop”, wordt er in het reclamespotje gezegd. Dat dit op dit moment dus nog te veel wél gebeurt, is op de lange termijn een doodlopende weg.

Sinds ik mijn volledige boodschappenlijstje bij lokale boeren, tuinders en kleine winkeliers koop, is de term ‘eerlijke prijsstelling’ veelvuldig gevallen. Doordat ik bij hen mijn eten koop, heb ik de producenten beter leren kennen en praten we ook over allerlei problemen waar zij mee kampen. Waaronder die eerlijke prijs voor hun product.

Door de prijzenoorlog in de supermarkten weten we niet meer wat een eerlijke prijs is. Mij is inmiddels wel duidelijk dat de prijzen in de supermarkten vaak te laag zijn en dat er te veel marge tussen inkoop en verkoop zit. Marge die niet naar de producent gaat, maar naar tussenschakels: de groothandel en de supermarkt. Het drijft veel producenten tot wanhoop, omdat het voortbestaan van hun ondernemingen bedreigd wordt. Zo gaat goedkoop in de supermarkt, op lange termijn dus ten koste van de boer en de teler. En dan praten we nog niet eens over al die producten die vanwege de lage inkoopprijs uit het buitenland gehaald worden, waar regelgeving minder streng is, arbeidsomstandigheden slechter zijn dan hier en de betaling voor arbeid vaak vele malen lager is.

Eerlijke prijsstelling: duurder of niet?
Wat als we rechtstreeks of met zo min mogelijk tussenschakels ons eten kopen? Als we dezelfde prijs, of op zijn minst een eerlijkere prijs betalen aan de producent, zodat deze aan alle opgelegde regels kan voldoen en er ook nog een prettig leven door kan hebben. Zijn we dan zelf duurder uit?

Mijn inmiddels niet meer nieuwe manier van leven bewijst dat het om het even kan zijn. Ook al koop ik alles buiten de supermarkt, mijn maandbudget is onveranderd. Eigenlijk is alles ongeveer even duur als in de super. Vlees, zuivel, noten, groenten en fruit, het scheelt weinig. Maar je krijgt er iets heel moois voor terug: alles is verser. Het vlees is van betere kwaliteit dan in de supermarkt, de melk is direct van de koe, groenten en fruit zijn vele malen smaakvoller. En je hebt minder vlees en groenten nodig omdat je sneller verzadigd bent door de betere kwaliteit.

Groenten uitzoeken bij boerderij Hoogendonk (Foto J.O. Voogt)

Kostenbesparing
Nu leef ik in de luxepositie dat ik niet hoef te beknibbelen op wat ik aan eten uitgeef. In mijn Facebookgroep zitten leden die wel op de kleintjes moeten letten. Ook zij geven aan dat ze met het kopen van eten bij de boer of teler rechtstreeks, ongeveer hetzelfde kwijt zijn. Er zijn zelfs mensen die minder kwijt zijn sinds ze de stalletjes langs de weg en de boerderijwinkels bezoeken, omdat daar ook eten met een plekje of een andere cosmetische afwijking wordt aangeboden. Zo besparen wij op onze boodschappen en helpen we ook mee aan minder verspilling.

Rechtstreeks van de boer of teler kopen, heeft voor de gehele keten nog een belangrijke (milieu- en) kostenbesparende factor: transport. Die kosten nemen wij als consumenten voor onze rekening en als we het dan ook nog op de fiets doen, kost het geen euro’s, slechts wat extra tijd. Hoewel we daarmee ook weer tijd en geld op de sportschool kunnen besparen, als we de boerderij een paar kilometer verderop bezoeken. Voordeel op voordeel dus…

Modern eten shoppen
Steeds meer boeren en tuinders investeren in een automaat, waar je zo de producten uit de muur kunt trekken. Geen personeelskosten meer om consumenten te helpen, slechts om de automaten bij te vullen. En bij sommigen zelfs 24 uur per dag geopend.

Wordt dit de toekomstige manier van boodschappen doen, zodat de voedselproducent nog eer èn een eerlijke prijs overhoudt aan zijn harde werken? Daar is nog wel een stapje meer bij nodig: publiciteit.

Campagnes als De Kortste Weg en sociale groepen als Fietsen voor m’n eten en die van De Kortste Weg helpen om dit zichtbaar te maken. Coriza daarover nog even aan het woord: “We zijn erg blij met de Facebookgroep. Het heeft ons de mogelijkheid gegeven om de consument te informeren over ons bedrijf. Nog dagelijks begroeten wij nieuwe klanten die direct of indirect een connectie hebben met Fietsen voor m’n eten.”

Nou, daar doen we het met ons allen voor!

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

Een vernieuwend product in de markt zetten is al een hele opgave, maar het is nog een stuk lastiger als je dat doet terwijl je ook nog grip wilt hebben op elke stap van de keten. Alleen al vanwege de totaal uiteenlopende kennis die er bij elke stap komt kijken. Dat het toch kan, bewijzen bedrijven als BoerBakkerBert met hun eigen gebrouwen sojasaus Tomasu en Willem&Drees met hun biologische maaltijdenboxen. Het blijkt veel voordelen te hebben.

Bo Steehouwer

“Ik heb onderschat wat ervoor nodig is voordat je echt een product helemaal in eigen beheer kunt ontwikkelen”, vertelt Bert Mulder. “De anderen wat er nodig is om een goed verhaal op papier te zetten.” Bert is één van de vier oprichters van het Hoeksche Waardse collectief BoerBakkerBert en daarmee van het merk Tomasu Soy Sauce. “We hebben allemaal een andere achtergrond. Je leert elkaars vak begrijpen en krijgt meer begrip wat ervoor en na jou allemaal gebeurt in het proces. Zo wordt je ook beter in je eigen vak.”

Zelf houdt hij zich vooral bezig met het merk en de marketing. Thomas Uljee – voormalig bakker, bedenker en initiatiefnemer – en Piet van Westen zijn veel te vinden in hun brouwerij. Jeroen Klompe is de boer van dienst. Zonder hem geen sojabonen en tarwe voor de enige in Europese sojasaus gebrouwen in whiskyvaten.

De vier begonnen ruim zes jaar geleden al met de eerste ideeën en voorbereidingen. Ze hebben zich laten inspireren door wijnhuizen. Daar staat alles in het teken van smaak: van de bodem, gewassen en teeltmethodes. Dat was voor hen een van de randvoorwaarden. “Doordat wij de hele keten onder controle hebben, hebben we ook controle over elke knop waar je aan kan draaien voor de smaak. Zoals het type bodem en de temperatuur in de ruimte waar de vaten staan”, aldus Mulder.

Soepel

Vorig jaar april was dan eindelijk de lancering. Een echte ‘Rotterdamse’ sojasaus, van kop tot staart. “Het is echt te gek!”, zegt Mulder. “Je bent anders met je vak bezig. De boer kan praten met degene die met zijn producten aan de slag gaat. En de brouwer spreekt degene die zich bemoeit met hoe de fles eruit moet zien. Achteraf klinkt dat hartstikke logisch, maar dat het zo leuk zou zijn hadden we van tevoren niet bedacht.”

Thomas, Piet en Bert waren al met z’n drieën toen ze op zoek gingen naar een boer. Die zoektocht verliep niet helemaal soepel. “We wilden een boer die teelde op basis van kwaliteit en niet op basis van kwantiteit en opbrengst. Die logica ging er niet. Zelfs niet toen wij omzetgaranties aanboden. Ons principe was: hoeveel heb je nodig om het beste te doen voor je bodem? Je bent onderdeel van ons. Dus verdelen we eerlijk over de keten. Die flexibiliteit hebben we onszelf gegeven, omdat we een keten zijn.”

Uiteindelijk was daar Jeroen. Net als Piet is hij van mening: het niet te groot maken, gewoon doen en proberen. “En dat kan, omdat we met z’n vieren zijn”, vervolgt Mulder zijn verhaal. “Als de boer iets bedenkt, kan de brouwer daar wat mee en kan ik er wat mee.” Binnen een half uur waren de handen geschud.

Eten van een gezonde keten

Ook Willem&Drees zag een paar jaar geleden het licht. De coöperatie van boeren en burgers heeft een online winkel waar biologische maaltijdboxen worden verkocht en aan huis bezorgd. De drie kernpunten: biologisch, de kortste route pakken en de kracht van samen kiezen. “Eten van een gezonde keten”, aldus Willem&Drees. De producten worden voor een eerlijke prijs rechtstreeks bij de boeren ingekocht. En de coöperatie stemt de maaltijden af op het aanbod van de boeren per seizoen. Het bedrijf wil op deze manier niet alleen het verhaal van afkomst van de producten beter aan de consument laten zien, maar ook dat van hun boeren.

Door de hele keten in eigen hand te nemen, zetten BoerBakkerBert en Willem&Drees hun producten in de markt. Ze werken nauw samen met een boer. Stad en platteland komen zo dichter bij elkaar. Iemand uit de stad weet meestal niet goed wat er precies in de agrarische sector speelt en andersom. Voor een boer kan het daarom best lastig zijn om zelfstandig hun product aan de man te brengen. Hetzelfde geldt voor iemand met een goed idee, maar zonder enige agrarische kennis. De handen ineenslaan kan daar een oplossing voor zijn. Wie weet wat voor moois daaruit voortkomt.

Verrassing

Bij BoerBakkerBert weten ze dat ze het ook anders, misschien wel effectiever, aan hadden kunnen pakken. Desondanks zijn ze blij dat ze dat niet hebben gedaan. “We hadden de voedingsstoffen in kunnen kopen”, zegt Mulder. “Dan waren we sneller geweest en hadden we nu al meer verdiend. Maar nu hebben we een goede basis van een paar. Tomasu is ons eerste merk. We hopen dat er nog veel andere merken onder komen.” Begin volgend jaar komt hun volgende product waarschijnlijk op de markt. Wat dat precies is, houden ze liever een verrassing.

Op de vraag of ze één van de schakels op zouden geven, is er dan ook een duidelijk antwoord. “Geen denken aan. Het is ons DNA. Daar komt zoveel kracht uit. Die heeft te maken met verstand van zaken. Doordat we bijvoorbeeld weten wat er in de bodem speelt en welke gewassen we gebruiken, bouw je kennis op over je product. Zo kan je transparantie geven, experimenteren, door ontwikkelen en over een paar jaar patronen herkennen. Dat zorgt voor diepgang in je vak. Daar halen we de meeste lol uit en het onderscheidt ons van de rest.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

Als fan van de lokaal en duurzaam voedsel, ben je in een restaurant overgeleverd aan de chef. Wat staat er op de kaart? Waar komt dat vandaan? Hoe duurzaam is het? Meestal is dat gissen. Gelukkig voor fans van de korte keten zijn steeds meer restaurants zich bewust van de herkomst van hun producten. De chef koopt seizoensproducten die lokaal zijn geteeld, op een vaak duurzame manier. Beter voor de boer, de smaak en het milieu, vinden de eigenaren van The Harvest in Rotterdam en De Dyck in Woubrugge.

Sammy Shawky

“Er zijn eigenlijk twee redenen waarom ik ervoor heb gekozen om alleen met seizoensproducten te werken”, vertelt Wessel van Winden, oprichter en eigenaar van het Rotterdamse restaurant The Harvest. “De persoonlijke reden is dat ik uit een tuindersfamilie kom en vanaf jongs af aan heb gezien hoeveel macht grote partijen hebben. Daardoor krijgen tuinders vaak geen eerlijke prijs voor hun producten. Door lokaal in te kopen, zorg ik ervoor dat de boeren ook een goede beloning voor hun werk krijgen”, zegt van Winden. Daarnaast heeft seizoensgebonden koken voor hem ook een praktische reden. “Het is duurzamer, want je hoeft producten niet te laten invliegen. Het eten is daardoor verser en heeft veel meer smaak. Dat waarderen mijn gasten ook.”

The Harvest serveert zeventien kleine gerechtjes waarmee je zelf een maaltijd kunt samenstellen. Zo’n zeventig procent daarvan is veganistisch en negentig procent is vegetarisch. Op de kaart staan ook twee vleesgerechten, maar vis vind je er niet. “Vis is lastig, omdat het allemaal bij elkaar komt op een visafslag en wordt gesorteerd op grootte en niet op herkomst”, zegt van Winden. “Het is lastig om dat goed traceerbaar te maken. Tot we een leverancier vinden waar dat wel kan, serveren wij geen vis.”

Geen avocado’s

Koken met de seizoenen mee, vergt volgens van Winden een andere manier van denken. “Het werkt eigenlijk een beetje andersom. In plaats van dat je eerst bedenkt wat je wilt maken en daar dan de producten bij zoekt, kijk je eerst wat er dit seizoen allemaal voorhanden is en ga daar gerechten mee bedenken.” Hij moet daarom soms wel wat creatiever zijn, want hij kan niet zomaar alles in een keer inkopen bij een groothandel. Ook zijn er bepaalde producten uit het buitenland die je bij The Harvest nooit op de kaart zult zien staan. “Een avocado bijvoorbeeld, die komt er bij ons niet in”, stelt van Winden. “Zelf eet ik ze ook nooit. Er is nu een hele hype om avocado’s waardoor er van alles wordt gedaan om maar aan de vraag te voldoen. Het gekke is dat ze juist vaak worden gegeten door mensen die geven om gezond en duurzaam voedsel. Maar zij weten vaak niet wat voor wereld erachter schuilgaat.”

Toch blijft er ook zonder avocado’s genoeg lekkers over. Van Winden zegt dat als je met producten uit het seizoen kookt je heel veel kunt aanbieden, alleen niet het hele jaar door. “Soms is dat wel jammer, want ik zou graag het hele jaar broccoli kunnen serveren. Of pastinaak, dat loopt nu erg goed.” Maar juist die afwisseling heeft ook z’n charme vindt hij.  “In de zomer hebben we ontzettend veel verschillende soorten fruit, zoals aardbeien, blauwe bessen, kersen en druiven.” Maar vergis je niet, ook in de winter is er genoeg aanbod. “We hebben nu bieten, pompoen, wortel, zoete aardappelen en nog veel meer. Die groenten zijn vaak ook lang houdbaar, dus daar kunnen we de hele winter mee door.”

Eigen tuin

Ook bij restaurant De Dyck in Woubrugge is er altijd genoeg aanbod aan seizoensgroenten. Zij gaan zelfs nog een stapje verder en verbouwen bijna al die groenten zelf, in hun eigen moestuin. “Ons restaurant is gestart vanuit de boerderij. Mijn opa was al akkerbouwer, net als mijn vader en daarna ik”, vertelt oprichter en eigenaar Reinier Kempenaar. “Maar ik realiseerde me op een gegeven moment dat de landbouw in Nederland eigenlijk niet kan concurreren met het buitenland. Schaalvergroting is duur en je bent daarmee als boer ook kwetsbaar voor bijvoorbeeld een slechte oogst. Grootschalige landbouw paste niet meer in mijn visie voor dit mooie stukje Nederland, daarom ben ik met het restaurant begonnen”, zegt Kempenaar.

Hoewel het restaurant werkt met veel groenten uit eigen tuin, zijn niet alle producten die ze serveren lokaal geteeld. “Als je zoals wij een restaurant runt op niveau, dan is het niet altijd mogelijk om alles lokaal in te kopen” zegt Kempenaar. “We zijn daar wel naar aan het kijken. Maar als ik een zuurtje nodig heb in een gerecht, dan kom je toch vaak uit bij een citroen. En die groeit nou eenmaal niet om de hoek.” Het vergt voor hem dus ook wat extra werk om seizoensgebonden te kopen. Maar dat vindt Kempenaar juist leuk. “Met de seizoenen mee koken is niet lastig, het is vooral heel uitdagend. Het makkelijkst is om alles simpelweg elke avond bij de groothandel te bestellen maar dat zit simpelweg niet in ons DNA.”

De gasten zijn volgens Kempenaar ook erg te spreken over hun manier van werken. “Wij zitten echt in het exclusieve segment en koken op sterrenniveau. Dan vinden mensen het ook leuk dat je iets bijzonders aanbiedt en ze verrast.” En verrast word je als gast, want je weet nooit van tevoren wat je gaat eten. Er is namelijk geen kaart om uit te kiezen. Je kunt wel doorgeven hoeveel gangen je wilt en eventuele voorkeuren of allergieën. Het restaurant houdt daar rekening mee en serveert elke dag andere gerechten. “Dat bevalt de gasten heel goed en het is ook een stukje duurzaamheid. We hebben daardoor geen grote kaart waarvoor we altijd alle gerechten moeten voorbereiden, maar koken met wat er die dag vers uit de moestuin komt. Daardoor kunnen we optimaal gebruik maken van het dagaanbod en verspillen we zo min mogelijk voedsel.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

Door je voedsel direct te kopen op het boerenerf, sta je als consument een stuk dichterbij de boer en dus bij het eten dat uiteindelijk op je bord ligt. Interessant, milieuvriendelijk en lekker. Maar voor sommigen is dat niet genoeg. Het concept Herenboeren gaat een flinke stap verder. Daar kopen mensen niet bij een boer, maar richten gezinnen samen een boerderij op. Meer werk en toewijding vereist, maar je kunt wel precies (laten) verbouwen wat je nodig hebt.

Sammy Shawky

De eerste Herenboerderij in Zuid-Holland opent over een half jaar in het Noorden van Rotterdam. In de Schiebroekse polder, op een half uur fietsen van het centrum en naast metrostation Rodenrijs, worden komend voorjaar de eerste groenten geoogst bij Herenboerderij Vlinderstrik.

Een Herenboerderij is een boerderij die wordt gerund door een coöperatie van zo’n honderdvijftig tot tweehonderd gezinnen, ofwel vijfhonderd ‘monden‘. Samen pachten ze een stuk grond en beheren daar, in samenwerking met een boer, hun eigen boerderij. In plaats van te wachten op nieuwe initiatieven vanuit de landbouw, nemen deze mensen het heft in eigen hand en creëren ze het soort landbouw waar zij behoefte aan hebben. Duurzame, gemengde landbouw met respect voor dieren en de natuur en met een zo klein mogelijke afstand tussen producent en consument.

En met succes. In 2016 startte de eerste Herenboerderij Wilhelminapark in Boxtel. Inmiddels is ook een tweede boerderij geopend en staan er nog zo’n twintig in de startblokken. Dat vertelt Henk Vroom, die vanuit Herenboeren Nederland verantwoordelijk is voor de nieuwe boerderijen. “In Zuid-Holland hebben we meerdere projecten lopen. De boerderij in Rotterdam is het verst”, zegt Vroom.

Niet duurder dan de biologische winkel
Handig voor de Rotterdammers is dat ze het wiel niet opnieuw hoeven uit te vinden “Doordat we van de boerderij in Boxtel al veel informatie hebben over hoe zo’n boerderij werkt kunnen we vrij goed voorspellen wat we nodig hebben en wat de opbrengsten zullen zijn”, vertelt Vroom. Om een Herenboerderij op te starten zijn minimaal honderdvijftig gezinnen nodig, die ieder tweeduizend euro inleggen als startgeld. Daarnaast betalen de gezinnen per gezinslid tien euro per week om de boerderij draaiende te houden. Vroom: “Daarvan betalen we de boer en kunnen ook nieuwe plantjes en zaden gekocht worden en voer voor de dieren.”

“Het gaat niet zozeer om de prijs, maar om sociaal en kwalitatief voedsel”

Lian Tan, Herenboeren Groene Hart

Voor dat geld krijg je behoorlijk wat voedsel, vertelt Lian Tan, een van de initiatiefnemers van Herenboeren Groene Hart, een project dat nog op zoek is naar een geschikte locatie. “De bedoeling is dat de pakketten in ongeveer zestig procent van de voedselbehoefte gaan voorzien. We telen natuurlijk niet alles, want een melklicentie is duur en apparatuur om wijn te maken ook, dus voor dat soort producten moeten mensen nog steeds naar de supermarkt”, zegt Tan. “Maar doordat je er zo veel eten voor krijgt is die tien euro per persoon per week eigenlijk helemaal niet zo veel. We hebben het uitgezocht en het komt neer op ongeveer evenveel als wanneer je alles zou halen bij een biologische winkel.” Al is dat volgens Tan niet het belangrijkste. “Het gaat niet zozeer om de prijs, maar om sociaal en kwalitatief voedsel.”

Dichter bij de natuur
Gevraagd naar de redenen waarom Vroom en Tan zo enthousiast zijn over het principe van Herenboeren geven ze bijna dezelfde antwoorden. Ze zien dat het idee verschillende mensen aanspreekt, om uitlopende redenen.  “Sommigen vinden het fijn om voedsel dicht bij huis te halen, omdat er weinig transport voor nodig is. Anderen vinden het belangrijk dat we weinig verpakkingsmaterialen gebruiken”, stelt Vroom. Daarnaast zegt hij dat sommige mensen de Herenboerderij ook gewoon een fijne plek vinden, waar ze lekker buiten kunnen zijn en de handen uit de mouwen steken. “Meehelpen mag bij ons, maar het hoeft niet.”

Tan vertelt dat een van de belangrijkste redenen om lid te worden voor haar het terugkrijgen van de regie over haar eigen eten was. “Dat komt van mijn ouders en grootouders, want die verbouwden alles wat ze nodig hadden in de tuin. Samen met de buren of de boer in de buurt.” Ook noemt ze het gevoel van gemeenschap en het sociale aspect van de Herenboerderij als belangrijk pluspunt. En wat voor zowel Tan als Vroom ook meespeelt is het verbouwen van voedsel met inachtneming van de grond en de natuur. “Je hoeft de grond niet uit te putten want je kunt ervoor zorgen dat je zo je voedsel verbouwd dat de dieren en de planten ook nog een leven hebben”, aldus Tan.

Boer in dienst
Voor de initiatiefnemers lijkt het plan eigenlijk geen nadelen te hebben. Maar hoe denken boeren erover? Voor een beroepsgroep die veelal een eigen onderneming heeft en niet werkt in opdracht van een coöperatie is het werken op een Herenboerderij wel andere koek. De boer wordt betaald door de leden en draagt zorg voor het reilen en zeilen op de boerderij.

Koning bezoekt Herenboeren © Peter de Koning

Vroom geeft toe dat dit misschien niet voor alle boeren even aantrekkelijk klinkt. “Sommige boeren houden van hun eigen vrijheid en hun eigen grond. Maar er zijn ook boeren die dat niet willen, of voor wie dat niet realistisch is.” Boeren die Herenboer willen worden krijgen van de stichting eerst een opleiding in gemengd en duurzaam boeren en worden daarna gekoppeld aan een boerderij. “Maar ook als ze niet op een Herenboerderij terechtkomen zijn er genoeg plekken in Nederland waar ze met deze kennis terechtkunnen”, zegt Vroom.

Terwijl De Vlinderstrik nu vijfhonderd monden kan voeden, willen de mensen achter Stichting Herenboeren Rotterdam meer. Ze hopen de komende jaren zelfs meerdere boerderijen op te richten in en om Rotterdam en zoeken nog naar mensen die willen helpen de kar te trekken.

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

“Opa teelde van alles. Hij teelde bloemkool, sla, peen, tomaten. En sperziebonen voor eigen eet. In de kas bruine bonen. Aardappelen, suikermeloenen, komkommers onder plat glas. Grote bonen, doperwten, die ik moest pellen. Voordat je dan een maaltje had voor negen personen, was je uren bezig, maar de smaak was niet te overtreffen!”

Mijn moeder rakelt beeldend haar herinneringen aan vroeger op, als ik haar vraag hoe haar vader en moeder vroeger aan de boodschappen voor het gezin kwamen.

Als een film speelt het verhaal zich in mijn hoofd af. Mijn opa was een Zeeuw die voor werk naar het Westland kwam. Hij ontmoette de liefde van zijn leven en werd tuinder in ’s-Gravenzande. Het gezin werd gevoed met eten van eigen teelt of lokaal uit de buurt vandaan. En alles op de fiets, want mijn opa had geen rijbewijs. Keurmerken als biologisch of Planet Proof waren er niet, want alles was gewoon ‘organic’ en met respect voor de natuur geteeld.

Een diep verlangen naar vroeger borrelt in mij op bij het horen van mijn moeders woorden. Een gevoel zelfs nog uit een tijd die ik zelf niet meemaakte. Zit het nog in ons bloed, in ons DNA, in ons lijf, die wens om dichter bij huis en dichter bij de natuur te blijven, als het over ons eten gaat?

Opa Bassie (foto familiearchief)

“Opa had varkens die hij liet slachten bij de slager in het dorp. Daar mocht het vlees in de vriescel en haalde hij wat we nodig hadden. De bakker en melkboer kwamen aan de deur met vers brood en melk per liter los, waarvan oma pap maakte. En om te drinken moest de melk gekookt. Rundvlees bij de slager. Eieren en kip bij boeren en tuinders die hij kende. Zo’n kip slachtte hij zelf en oma braadde hem dan. Dat was best heftig als zo’n kip zonder kop nog wegliep.”

Dat beeld zie ik natuurlijk ook nog even op mijn netvlies, ook al was ik er niet zelf bij. Hoe zou dat zijn, een wereld zonder megastallen en massaproductie, waar op basis van een meer natuurlijke behoefte wordt geteeld en vee wordt gehouden en geslacht? Een wereld waarin de producten die nu geëxporteerd en geïmporteerd worden, uitsluitend voor de lokale bevolking bestemd zijn. Zodat we geen geïmporteerd vlees meer eten, uit landen van herkomst waar de regelgeving heel anders is en wellicht minder gezond of diervriendelijk. Zodat we geen tomaten uit Spanje hoeven te halen, terwijl de Westlandse en Oostlandse kassen er vol mee staan. 

Kunnen we nog terug naar die manier van leven? Of is er al te veel veranderd? Als ik anderen vraag wat er veranderd is, waardoor we niet meer terug kunnen, krijg ik de antwoorden die ik zelf zoveel jaren in mijn hoofd hoorde. Bezwaren als ‘geen tijd’, ‘geen ruimte voor een eigen moestuin’, ‘gebrek aan kennis’ en ‘gebrek aan opslagruimte’ vliegen me om de oren.

Natuurlijk kun je tegenwoordig niet meer een huishouden met schoolgaande kinderen runnen, als je niet allebei fulltime werkt. Natuurlijk zijn de tuintjes van nieuwbouwhuizen tegenwoordig postzegels en natuurlijk hebben we niet allemaal diepe koele kelders waar we verse, zelfgeweckte of gefermenteerde spullen voor langere tijd kunnen opslaan.

Maar er is toch een weg terug, zo blijkt. Een weg, met gebruikmaking van moderne ontwikkelingen, die ons leidt naar dat gevoel van gemeenschap en voor elkaar zorgen. Die weg, die heet De Kortste Weg.

Het is misschien voor jou nog een lange weg om te bewandelen naar het eten uit jouw eigen streek. Misschien moet je er wat meer inspanningen voor verrichten om het bij elkaar te sprokkelen. Maar dat het mogelijk is, bewijs ik zelf al twee jaar.

Marja van der Ende (foto Jessica de Korte)

Mijn naam is Marja van der Ende en ik ben al ruim twee jaar niet meer in de supermarkt geweest. Hoe ik dat doe? Op de fiets, naar de boer en kweker in de buurt die de verse producten rechtstreeks verkoopt. Een manier van leven die gezonder is gebleken voor mijzelf, voor de voedselproducent, voor de portemonnee van beiden, voor de natuur en voor de gemeenschap.

Neem jij voortaan ook De Kortste Weg? Verandering van spijs doet lokaal eten…

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

Niet fruit- of kaasboeren, maar wijnboeren verkopen in Nederland het grootste deel van hun producten direct aan de consument of via de landbouwwinkel. Dat blijkt uit cijfers van het centraal bureau voor de statistiek (CBS). Ook in Zuid-Holland werken wijnboeren zo.

Sammy Shawky

Dat de boeren vooral via de korte keten werken, en Nederlandse wijn dus nauwelijks in de supermarkt ligt, heeft meerdere oorzaken. Vooral praktische. “Een supermarkt verwacht dat je elke maand een bepaalde hoeveelheid wijn kunt leveren. Maar dat is in Nederland bijna niet te doen, want voor zo’n grote opbrengst heb je ook veel land nodig”, vertelt Wouter Lorsheijd van Agthuysen Wijnbouw.

Het is volgens hem lastig om genoeg wijn te produceren om aan de vraag van de supermarkt te voldoen. “Grond is schaars in Nederland, dus is het niet gemakkelijk om uit de breiden. De totale oppervlakte van de hele Nederlandse wijnbouw is ongeveer even groot als die van de regio Bordeaux alleen.” In Frankrijk en de rest van Europa zijn er natuurlijk honderden van dat soort regio’s, die hectoliters wijn produceren tegen een relatief lage prijs. “Daar is niet tegenop te boksen”, zegt Lorsheijd.

Dat ziet ook Adam Dijkstra van het Nederlands Wijnbouwcentrum. “In Nederland hebben we tussen de tweehonderdvijftig en driehonderd hectare aan wijnbouw. Op Europese schaal is dat peanuts.” Hij ziet ook dat de omvang simpelweg te beperkt is om grote hoeveelheden wijn te produceren. “Het is hier qua kwaliteit heel interessant om wijn te verbouwen, maar om massa’s wijn te produceren zijn andere landen echt geschikter.”

Veel wijnboeren kiezen er daarom bewust voor om niet aan supermarkten te verkopen, waardoor je bijna geen wijn van eigen bodem in de Zuid-Hollandse supermarkt ziet. Maar er zijn meer redenen.

Nederlandse wijn duurder dan buitenlandse
Naast de vaak kleine oplage is ook de prijs een factor die verkoop in de supermarkt bemoeilijkt. Dijkstra: “Het is lastig om te concurreren op prijsniveau. Ik denk dat de meeste supermarktwijnen uit het buitenland zo tussen de drie en vijf euro kosten. Als Nederlandse wijnboer heb je het dan moeilijk, met een prijs van rond de vijftien euro per fles.” De winsten voor wijn liggen volgens Dijkstra ook lager, door de duurdere grond en hogere productiekosten. “In de wijnindustrie worden de grootste marges gemaakt in de handel.”

Dat beaamt Venhuizen: “Wij verkopen het grootste deel van onze wijn aan regionale winkels, maar het zelf verkopen is wel lucratiever.” Dat is alleen niet altijd makkelijk vertelt Venhuizen. “Als je zelf je wijn verkoopt kan je wel de volle prijs rekenen, maar het kost ook veel tijd.”

Voor Lorsheijd is zijn oplage van tussen de twee- en vijfduizend flessen wijn per jaar vooralsnog te beperkt om aan winkels te leveren. In zijn eigen winkel bij de wijngaard loopt de verkoop goed. “Maar van alleen de wijnbouw kunnen we niet leven, daarom doen we er ook van alles naast. We doen aan agrotoerisme, verzorgen lunches en wijnproeverijen en zijn bezig met het opstarten van een Bed & Breakfast,” vertelt hij. 

Wijnbouw in Zuid-Holland
Hoewel ons land culinair vooral bekend staat om de haring, Gouda kaas en stroopwafels, gaat de wijnbouw in Nederland terug tot de Romeinen. Het aantal Nederlandse wijnboeren groeit momenteel zelfs, net als de omvang van de Nederlandse wijngaarden. En het beperkt zich al lang niet meer tot provincies als Limburg of Noord-Brabant.

Wijnbouwer Lorsheijd zit met zijn bedrijf Agthuysen Wijnbouw uit Simonshaven al sinds 1983 in Zuid-Holland. “Je kunt hier prima wijn verbouwen, als je maar de goede druivensoorten kiest. Zuid-Franse soorten zoals een Merlot, Syrah of een Cabernet Sauvignon doen het hier niet”, vertelt Lorsheijd. “Maar soorten zoals de Riesling of een Pinot Noir of Binot Blanc gedijen hier prima.”

Toch zitten er in Zuid-Holland niet veel professionele wijnboeren, ziet Wilco Venhuizen van wijngaard Bilderhof in Dordrecht. “Ik denk dat er maar een stuk of vier, vijf wijnboeren zijn in Zuid-Holland die echt wijn verkopen”, zegt Venhuizen. Waarom er in het zuidelijke Holland minder wijnboeren zijn dan in andere provincies weet hij niet. “Er is niet echt een reden voor, want met nieuwe wijnrassen kan je prima wijn verbouwen hier. Als de grondsoort maar goed is, en niet te drassig.” Hij merkt wel op dat het in Limburg vaak warmer is, waardoor het daar makkelijker is om meer traditionele druivenrassen te telen. “Maar in principe kan het met de juiste druivensoorten overal in Nederland.”

Proeverij of rondleiding
Adam Dijkstra van het Nederlands Wijnbouwcentrum denkt dat de combinatie van wijnbouw met andere activiteiten een belangrijke reden is voor het grote aantal directe verkopen. “Het is lastig om rond te komen van de wijnbouw, daarom houden veel wijnboeren bijvoorbeeld proeverijen in de wijngaard of hebben ze er een camping bij.”

Ook Steven de Roo, wijnliefhebber en oprichter van de website NederlandseWijnboeren.nl, denkt dat het contact met de klant bijdraagt aan de korte-ketenverkoop. “Wijn is gewoon een sexy product en je ziet dat er tegenwoordig veel mensen afkomen op bijvoorbeeld een wijnproeverij bij de wijnboer. Mensen vinden het leuk om langs te gaan en te zien hoe de wijnen gemaakt worden. En na het proeven willen ze dan vaak ook wel een flesje kopen.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

Vraagje: hoeveel houdt een boer over aan dat kekke “kilo’tje vastkokende aardappelen” dat je voor 1,99 euro bij de Albert Heijn koopt? Een euro? Nee. Vijftig cent? Lager! Vijfentwintig dan? Nog steeds niet. Twintig? Fout! Het juiste antwoord: minder dan 15 cent. Voor degene die het product dus echt maakt. En daar moeten de kosten nog vanaf. Er blijft na de boer dus nogal wat aan de strijkstok hangen. Maar wiens strijkstok?

Mirte van Eysden

“Gemiddeld krijg ik zo’n dertien tot vijftien cent per kilo aardappelen, maar daar moeten alle kosten nog van af”, vertelt de Strijense boer Martin de Ruiter. Die kosten zijn fors. “Dan heb ik het bijvoorbeeld over slootonderhoud, drainageonderhoud, gewasbeschermingsmiddelen, kunstmest en de opslag. Uiteindelijk houd ik dan gemiddeld zo’n twee cent per kilo over.”

Mensen hebben totaal geen emotie meer bij voedsel

Martin de Ruiter, boer

Met 15 cent voor de boer, gaat er 1,84 euro naar andere partijen. De supermarkt, de distributeur, de verpakker, de transporteur verdelen het leeuwendeel van de poet. Daarmee lijkt het er sterk op dat zo’n beetje iedereen in de keten van landbouwgrond tot bord, meer aan dat kilo’tje overhoudt dan de boer zelf. Zelfs de overheid, die 12 cent opstrijkt.

Ondoorzichtige keten
Maar wie er precies wat verdient, is heel lastig te bepalen. De markt is erg ondoorzichtig. Zo ondoorzichtig zelfs dat minister Schouten van Landbouw er een onderzoek naar heeft gelast. Dat komt deels omdat de sector zich niet graag blootgeeft, maar ook omdat de keten complex is. Het is voor een supermarkt bijvoorbeeld lastig te berekenen hoeveel arbeidskosten in de winkel of de distributie er precies zitten in zo’n kilo’tje kruimig.

Het zit namelijk zo. Voordat een kilo aardappelen bij jou in het boodschappenmandje belandt, heeft dat kilo’tje al heel wat meters afgelegd. Allereerst moeten de aardappelen – na het planten – natuurlijk geoogst worden. Bij aardappelen gebeurt dat maar één keer per jaar. Aan het begin van de herfst hebben boeren, frietproducenten en supermarkten al een aardig beeld van de grootte en kwaliteit van de oogst.

Daarna slaat de boer de aardappelen op en verkoopt ze op contract aan friet- en chipsproducenten. Of samen met andere telers in een zogenaamde ‘pool’ aan supermarkten. De prijzen waarvoor aardappelen verkocht worden schommelen flink. Is het een goed jaar en wordt er veel geoogst, dan daalt de prijs. Is het een slecht jaar en zijn er weinig aardappelen, dan stijgt de prijs. “Dat is heel tegenstrijdig. Dan ben je trots op je grote oogst, maar dan weet je al dat het financieel een ramp wordt”, vertelt De Ruiter. “Wij zijn dus veel blijer met een kleine, dan een grote oogst.”

Vanuit de opslag gaan de aardappelen naar de verwerkingsindustrie of naar een groothandel. Die groothandel wast de aardappelen, sorteert ze naar grootte en verpakt ze in de voor ons zo bekende kilozakjes. Daarna vertrekken ze naar een distributiecentrum van een supermarkt, voordat ze uiteindelijk in de schappen belanden.

Wie verdient wat?
Hoeveel er uiteindelijk in iedere schakel van deze keten verdiend wordt, blijkt heel moeilijk te bepalen. De industrie is heel ondoorzichtig. Zelfs voor landbouweconoom Willy Baltussen, die er voor de universiteit Wageningen onderzoek naar doet. “We zijn nu bezig met een rapport waarin we schattingen van nettowinsten berekenen, maar dat is erg lastig.” De eerste resultaten van dit rapport worden halverwege volgend jaar verwacht.

Wat betreft het kilo’tje aardappelen merkt Baltussen nog op dat de verpakking veel uitmaakt in de prijs. “In zo’n klein zakje zitten veel meer kosten dan in een grotere zak van drie of vijf kilo”, legt hij uit. Het is dus niet alleen voor de consument relatief duur om zo’n klein zakje te kopen, maar ook voor de verkoper. En dan is daar natuurlijk ook nog de rol van de consument. Nederlanders letten graag op de portemonnee. Als het even kan, proberen we die groenten of dat stukje vlees ergens anders nog nét even goedkoper te krijgen. Dat speelt ook een grote rol in de markt.

In eerder onderzoek heeft Baltussen onder andere de inkoop- en verkoopprijzen van allerlei landbouwproducten vergeleken om in ieder geval de brutowinsten in de keten te kunnen bepalen. Zo kreeg de boer tussen 2011 en 2013 ongeveer dertig procent van iedere euro die de consument betaalde aan aardappelen. De groothandel kreeg ook ongeveer dertig procent en de supermarkt veertig procent. De kosten die iedere schakel maakt aan bijvoorbeeld opslag en personeel zijn hier dus niet in meegenomen. Wat de supermarkt en de groothandel dus daadwerkelijk aan winst maken aan die kilo aardappelen is vooralsnog niet te zeggen.

Lage prijzen
Hoe komt het dat consumenten zo gewend zijn geraakt aan lage prijzen? Vroeger ging immers een veel groter deel van ons huishoudbudget op aan eten. Dat heeft onder andere met efficiëntie te maken, volgens Baltussen. Zo kunnen we door veredeling frietaardappelen heel efficiënt produceren: groot en langwerpig.

Ook de schaal waarop geproduceerd wordt is veranderd. “Mijn vader had 150 zeugen, mijn broer heeft er 1500 en ik kan me goed voorstellen dat er straks ondernemers zijn die 15000 zeugen houden”, vertelt Baltussen. “Daardoor daalt de kostprijs en dus geven we gemiddeld minder uit aan voedsel.”

“Mijn vader had 150 zeugen, mijn broer heeft er 1500”

Willy Baltussen, landbouweconoom

Al met al is eten voor veel mensen een sluitpost geworden, denkt boer Martin de Ruiter. “Mensen hebben totaal geen emotie meer bij voedsel. Het is heel normaal dat alles het jaar rond aanwezig is in de supermarkten. Van de mensen die nu leven heeft het grootste deel nooit honger gehad. Het is doodgewoon dat er altijd voedsel is.”

Boeren steunen
Hoe kunnen consumenten dan boeren steunen? “Koop Nederlandse producten en weiger buitenlandse producten in de supermarkten”, aldus De Ruiter. “Als heel de bevolking dat gaat doen, dan zullen de supermarkten wel moeten.” Hij plaatst er wel nog een kanttekening bij. “Als wij zeggen: we stoppen alle import, dan kunnen andere landen ook zeggen: wij hoeven niets uit Nederland. Dat moeten we ook niet hebben.”

Andere groenten
Verschillende groenten hebben verschillende ketens. Ook de prijsopbouw van deze producten is anders. Zo gaat er bij paprika’s in vergelijking met aardappelen een relatief groter deel van de prijs naar de supermarkt, namelijk zo’n 60%. De groothandel in paprika’s krijgt minder dan 10%. Bij appels komt bijna 70% van de prijs bij de supermarkten terecht en iets meer dan 30% bij de boeren die de appels telen. Bij appels is de keten heel kort. De telers hebben zich verenigd in groepen die de opslag, het sorteren en de afzet samen regelen. Belangrijk om te realiseren is wel dat het hier om brutoprijzen gaat. Dat betekent dat de productie-, onderhouds- en arbeidskosten van de boer hier nog vanaf moeten, evenals de kosten die groothandelaren en supermarkten maken aan vervoer, opslag, verpakken en arbeid.

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.

Steeds meer producenten van voedingsmiddelen onderzoeken de mogelijkheid hun producten rechtstreeks aan de consument verkopen. Dat bleek uit onderzoek van ABN Amro, deze zomer. Producenten zoeken naar mogelijkheden om winkels en distributeurs te omzeilen en de consument direct (digitaal) te bereiken. Maar vindt de consument dat wel een goed idee? Waarom willen producenten dat eigenlijk? En wat komt daar allemaal bij kijken?

Bo Steehouwer

“Wat we zien, is dat veel bedrijven in de sector het contact hebben verloren met hun klanten. De retailers hebben een directe relatie met de consument, maar er sijpelt weinig informatie door naar de producent. Het is voor hen dan ook moeilijk om contact op te bouwen met klanten”, aldus specialist van de food sector bij ABN Amro, Rob Morren. Voor veel grote fabrikanten gaat het volgens hem niet zozeer om omzet, maar om hun klanten beter te leren kennen. Zo kunnen ze onder meer hun assortiment op aanpassen en nieuwe producten testen.

Uit het onderzoek bleek verder dat drie op de tien consumenten hun boodschappen rechtstreeks bij de producent zou willen kopen als die extra’s biedt. “Maar liefst de helft van de consumenten overweegt dit te doen als deze voedingsmiddelen goedkoper zijn of als het speciale producten betreft, die niet in de supermarkt te koop zijn”, aldus het onderzoek.

Hoewel zijn onderzoek vooral over grotere producenten gaat, geldt een deel van de uitkomsten ook voor individuele boeren, zegt Morren: “In de agrarische sector is het soms noodzaak om rechtstreeks te leveren aan de consument. Het is namelijk heel moeilijk om jouw boodschap, waarde en onderscheidend vermogen via een supermarkt te communiceren. Via directe levering kan je veel beter je verhaal vertellen. Daar zijn consumenten vaak van gecharmeerd. De meeste mensen vinden het fijn om te weten waar hun eten vandaan komt, wie ‘hun’ boer is en om dat te steunen.”

Goed verhaal
Tot nu toe klinkt deze ontwikkeling redelijk rooskleurig, maar er hangt een flink prijskaartje aan rechtstreeks leveren aan de consument. “Het betekent dat je veel functies zelf moet vervullen: logistiek, klachtenafhandeling, data analyseren, enzovoort. En daar zitten kosten aan vast. Bij de supermarkt halen klanten het product zelf uit de schappen en nemen het mee naar huis. Als je het gaat bezorgen, dan moet je dat als producent allemaal zelf regelen”, aldus Morren.

Wat dat betreft zijn supermarkten nog een stuk efficiënter, stelt Morren. “En laten we eerlijk zijn, het schap in Nederlandse supermarkt ziet er hartstikke goed en vers uit. Daar moet je als producent tegenop boksen. Dan moet je een heel goed verhaal hebben.”

Bloemkool
Producten met een ‘hoge toegevoegde waarde’ zijn volgens ABN Amro de meest geschikte kandidaten. Of zoals Morren het uitlegt: “Producten waar de consument echt bereid is om meer voor te betalen en waar een hogere marge aan zit”. Die producten verkoopt de supermarkt dan niet en moeten onder andere een uitzonderlijke smaak of kwaliteit hebben. Zo noemt het onderzoek exclusieve koffiecups, zelf samengestelde muesli of proteïne drankjes. Ook een bekende afkomst is één van de redenen. Dat maakt dat de producten ‘dicht bij de boer staan’.

Een andere mogelijkheid is om de consument om een vergoeding vragen voor die extra kosten, want boodschappen bezorgen is lastig kostendekkend te krijgen. Morren: “Als jij een lokale slager hebt met lekker en duurzaam vlees en je bent bereid om meer te betalen als die het thuis bezorgd. Dan kan het. Maar het hangt er allemaal vanaf: wat is de toegevoegde waarde voor de consument? En is die bereid om ervoor te betalen?”

Vooral in de agrarische sector is samenwerking erg belangrijk. Individuele boeren kunnen volgens Morren bijvoorbeeld niet zo’n rechtstreekse levering opzetten, maar samen is weer een ander verhaal. “De consument zit niet te wachten alleen een bloemkool, die wil gewoon een hele versbox hebben. Dus je zal echt moeten samenwerken zoiets succesvol te kunnen doen. Willem & Drees is daar een goed voorbeeld van. Dat is een coöperatie waar boeren eigenaar van zijn. En ze leveren direct aan hun klanten.”

Van meer naar beter
Maar er zijn meer schakels in de agrarische sector die nauwe proberen samen te werken. En dat zorgt voor meer zekerheid voor zowel de producent, als de afnemer. “Bijvoorbeeld door langdurige contracten aan te gaan. Zo zijn verwerkers van groente, fruit, vlees of andere producten zekerder van het juiste product op de juiste tijd. En met goede kwaliteit. Maar zorgt er ook voor dat producenten hun investeringen in duurzaamheid, kwaliteit en smaak ook te gelde maken.”

Morren stelt dat we in Nederland ‘van meer naar beter’ moeten. “Niet meer gaan produceren, maar juist betere producten waar een betere prijs tegenover staat. Dan maak je je ook minder afhankelijk van de prijsontwikkelingen van sommige agrarische producten op de wereldmarkt.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren.