Sinds boerenvoorvechter Caroline van der Plas met haar BoerBurgerBeweging een zetel in de Tweede Kamer veroverde, is ze niet meer uit de media weg te slaan. Of ze nou met een trekker het Binnenhof op komt rijden, in praatprogramma’s reuring veroorzaakt, of een botsinkje met Rutte heeft, de oud-journalist weet zich in de kijker te spelen. Maar waar staat ze eigenlijk voor, inhoudelijk? Voor de traditionele boer of de biologische? Groot of klein? Lokale producten of de export?
Wouter van Wijk
Het beeld dat veel mensen van haar hebben, is vooral die als voorvechter van traditionele, industriële boeren. Ze bezweert het tegendeel: “Ik ben niet, zoals veel de meeste mensen denken, voor de turbo-boeren. Dat alles groter en sneller moet. Juist niet. Maar we moeten wel kijken naar hoe je verandert. Moet dat snel? Wij willen dat het in kleine stapjes gaat.”
Van der Plas pleit voor een pas op de plaats als het gaat om nieuwe regelgeving, stikstofbeleid en de import en export. “Er moet een langjarig plattelandsbeleid komen. En voor die tijd willen we een brede, maatschappelijke discussie over wat we in Nederland nou willen met de boeren en het platteland.”
“Als je zo doorgaat, regel op regel, dan heb je over twintig jaar nog maar weinig boeren over. Met daarbij heel veel hele grote, en een paar kleine. Die in het midden redt het niet.”
Caroline van der Plas
Een beginnetje met die discussie wil ze wel maken: “Er is nu hele strenge regelgeving. Dat moet soepeler. Als je zo doorgaat, regel op regel, dan heb je over twintig jaar nog maar weinig boeren over. Met daarbij heel veel hele grote, en een paar kleine. Die in het midden redt het niet.”
De oplossing? Minder regels. “Boeren zitten klem. Ook boeren die het graag anders willen. Als je als boer wil omschakelen naar biologisch, dan gaan bijvoorbeeld de buren weer klagen dat de varkens of kippen buiten lopen.”
“Het gaat ons ook niet om minder dierenwelzijn of minder milieuregels. We willen vooral veel minder bureaucratie. Boeren worden gek van de boekhouding. Alles moet geregistreerd worden. Dat zegt het ministerie van Landbouw nu gelukkig zelf ook. We moeten met een stofkam door de regelgeving.”
Supermarkten
Onderdeel van die discussie moet ook de positie van boeren tegenover de supermarkten zijn: “Het is heel scheef. Boeren mogen geen prijsafspraken maken, terwijl de supermarkten en slachterijen enorme macht hebben. Er lopen nu ook onderzoeken naar prijsafspraken bij slachterijen. Terecht.”
De supermarkten opereren schijnheilig in haar ogen: “Ze doen maatschappelijk heel stoer over dierenwelzijn. Maar ondertussen wentelen ze de kosten af op de boer. Het moet beter zijn, maar niet duurder voor hen. Dat kan natuurlijk niet. En daarbij promoten ze ondertussen ook nog eens vooral het goedkopere voedsel, de kiloknaller.”
“Supermarkten doen maatschappelijk heel stoer over dierenwelzijn. Maar ondertussen wentelen ze de kosten af op de boer.”
Caroline van der Plas
“Niemand zit te wachten op kiloknallers. De meeste boeren niet, wij ook niet. Maar de supermarkten werken wel zo.” Voor de boeren is het kiezen of delen, stelt Van der Plas: “Als de kostprijs zo hoog is als die nu is en de inkomsten zo laag, dan moet je of stoppen, of opschalen. Met meer dieren gaat je kostprijs omlaag.”
Maar om dat te doen, moeten boeren zich vaak in enorme schulden steken. “Je ziet steeds meer bewustzijn bij boeren, dat veel van die investeringen tot enorme financiële problemen kunnen leiden.” De boer doet een investering, waarna het vaak toch anders loopt. Bijvoorbeeld omdat de regels veranderen, zoals rond de stikstofproblematiek. “Er zijn genoeg verhalen. Zo ken ik een boer die had een stal voor tweehonderd koeien gebouwd. Toen bleken er maar 120 in te mogen. Die kon het hoofd niet boven het water houden.”
Het telkens terugkerende probleem is dan ook vrij simpel: geld. Veel boeren willen graag milieu- en diervriendelijk werken, maar kunnen dat niet omdat het niet uit kan. “Een boer zei ooit: ik wil mijn varkens best wel leren voetballen, als ze maar betalen. Dat is wel het probleem.”
Vijf cent
“Ik denk soms misschien wat te simpel hoor, maar als de supermarkt vijf cent per kilo op de prijs doet, dan maakt dat een verschil. En wie merkt dat? De meeste mensen echt niet. Ik denk dan niet: dan koop ik geen vlees. Ik denk: ik heb zin in karbonade. Maar voor de boer is het een wereld van verschil. Geef ze vijf cent extra en je zult zien wat ze kunnen.”
Van der Plas, een van de weinige Tweede Kamerleden waarvan haar 06 nog gewoon op de website staat, ziet ook een grote rol voor de consument: “Supermarkten moeten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Door de acties van Wakker Dier is de plofkip de supermarkt uitgegaan. Dat kan ook met andere producten. De consument bepaalt. Vraag in de supermarkt: ik wil uien uit Nederland. Doe ik ook.”
“De supermarkten hebben de afgelopen twintig jaar de consument geleerd dat voedsel zo goedkoop is. Het is een perverse prikkel. De groenten en vlees zijn spotgoedkoop. Hun marge zit juist op andere producten verderop in de winkel. Een pak hagelslag bijvoorbeeld.”
“FrieslandCampina doet samen met Natuurmonumenten een campagne, maar ze verkopen vooral melkpoeder aan China”
Caroline van der Plas
Ook een bedrijf als FrieslandCampina werkt eraan mee: “Die zijn ooit begonnen voor boeren, maar inmiddels zitten er zoveel lagen personeel. Nu doen ze ook samen met Natuurmonumenten een campagne, maar ze verkopen vooral melkpoeder aan China. Ze vinden het vast niet leuk dat ik dat zeg, maar het is heel erg voor de bühne.”
Import en Export
Het blijft ook een ongelijk gevecht tussen boer en supermarkt. De boer concurreert ondertussen met letterlijk de hele wereld. “Ik zie hier in de zomer regelmatig Spaanse aardbeien in de supermarkt liggen. We hebben er hier zo veel. Dat is toch gek?”
Maar het is nog erger, ziet Van der Plas. Boeren hier moeten aan allerlei regels voldoen, die vaak niet gelden voor geïmporteerde producten: “We moeten geen voedsel meer importeren dat niet aan onze regels voldoet. We zijn niet tegen import, maar wel tegen handel waar geen gelijk speelveld voor is. Waarom moet een boer hier aan allerlei regels voldoen, maar mag een supermarkt wel kip importeren uit Brazilië, waar de regels veel minder streng zijn?”
En de andere kant dan? De export? Moet Nederland wel zoveel landbouwproducten exporteren? “Het is maar hoe je er tegenaan kijkt. We exporteren het meeste naar landen die 600 à 800 kilometer om ons heen liggen. In Amerika zouden ze dat een lokaal product noemen. Daarbij, de meeste export zit in sierteelt en bomen.”
“Waarom moet een boer hier aan allerlei regels voldoen, maar mag een supermarkt wel kip importeren uit Brazilië, waar de regels veel minder streng zijn?”
Caroline van der Plas
Stoppen met exporteren leidt volgens Van der Plas tot meerdere problemen: “Als je niet meer exporteert, gaat de prijs voor Nederlanders wel omhoog. Door de schaalgrootte houd je de prijs hier ook laag.” En daarbij, weer die regels: “Straks krijg je vlees en eieren uit het buitenland. Daar werken ze heel anders met gewasbeschermingsmiddelen en antibiotica. Weet je daarvan wat erin zit?”
Het is voor Van der Plas dan ook geen uitgemaakte zaak dat er minder dierenleed is als je in Nederland minder dieren houdt: “De regels zijn hier veel strenger. Hier de veestapel halveren betekent misschien dat het vlees dan uit Oekraïne komt. Daar hebben ze varkensstallen van 500.000 of in Rusland zelfs een miljoen. Hoe goed denk je dat die dieren het hebben?”
Halvering veestapel
De export ligt nu vooral onder vuur vanwege stikstofuitstoot die veel landbouwactiviteiten hebben. Op zich is Van der Plas niet totaal tegen een halvering van de veestapel: “Het hoeft niet per se hetzelfde te blijven van ons. Het hoeft niet te groeien, niet per se te krimpen. Maar we moeten er dus eerst een goede maatschappelijke discussie over hebben.” En ook daarvoor weer die pas op de plaats: “Eerst moeten de feiten en cijfers worden vastgelegd. Van Tata Steel of Schiphol is helemaal niet bekend wat de stikstofuitstoot is. Er is zoveel niet duidelijk.”
Lokaal, familie en natuurlijk
Dat steeds meer consumenten tegenwoordig hun voedsel lokaal willen en op een natuurlijker manier geproduceerd, juicht BBB van harte toe: “We willen de korte keten juist heel erg stimuleren. We willen ruimte geven aan boeren om echt te ondernemen. Boeren worden belemmerd door de regelgeving. Maar je moet ook realistisch zijn. Het past niet bij alle boeren. Daarbij: als je kijkt naar de consumentenmarkt: de producten worden niet altijd gekocht.”
Dat geldt ook voor producten die meer natuurlijk gemaakt worden, ziet ze: “Ik weet niet hoe het bij jou zit, maar tijdens een discussie op een verjaardag eet iedereen biologisch, maar dat blijkt niet uit de verkoopcijfers.”
Of dat klein of groot is, doet er voor BBB niet per se toe: “Wij willen familiebedrijven houden. Dat kunnen ook familiebedrijven zijn met 20.000 kippen. En dat heeft niets te maken met wel of niet biologisch boeren. Dat denken mensen wel eens, maar ik ken biologische pluimveehouders die 80.000 kippen hebben en gangbare boeren met 40.000 stuks.”
“Een paar jaar geleden liep iedereen weg met boer Willem uit Boer Zoekt Vrouw. Dan hoor je: waarom doen niet alle boeren dat? Maar hij moet wel buitenshuis werken voor z’n inkomen.”
Caroline van der Plas
Dat laatste is voor Van der Plas ook nog wel een puntje: in de media en in de marketing wordt het boerenleven veel te romantisch neergezet. Veel mensen weten niet dat biologische boerenbedrijven een enorme omvang kunnen hebben, en ‘industriële’ klein. “Vorig jaar liep iedereen weg met een klein boertje, Willem uit Boer Zoekt Vrouw en Onze Boerderij. Dan hoor je: zie je wel, mooi, waarom doen niet alle boeren dat? Maar hij moet wel buitenshuis werken voor z’n inkomen. Andere boeren moeten met hun gezin echt rondkomen van hun bedrijf. Daar staan wij voor.”
Tijdens een FOOD-festival voor lokale producten in Krimpenerwaard vijf jaar geleden, ontdekte Arike Mijnlieff iets geks: de bezoekers wisten nauwelijks wat voor voedsel hun eigen streek ze konden kopen. “Waar haal je al die streekproducten?”, vroegen ze. Het was het begin van de Voedselfamilie Krimpenerwaard, een lokaal initiatief waar minder transportkilometers en meer gezondheid en biodiversiteit voorop staan.
Kees Vermeer
Van een kleine voedselkaart groeide het uit tot een organisatie waaraan zo’n 25 partijen bijdragen. “De Voedselfamilie staat voor een eerlijke route naar gezond eten uit je eigen regio. Het is hoopvol en hartverwarmend dat al zo veel partijen meedenken”, zegt initiatiefnemer Mijnlieff.
Zelf is Arike al vanaf 2014 bezig met initiatieven voor de korte keten. Gaandeweg kwam ze in contact met gelijkgestemde mensen en werd de eerste samenwerking met de Stichting Promotie Krimpenerwaard een feit. ‘We wilden gezamenlijk nagaan waar behoefte aan was en wat we met elkaar konden doen op het gebied van voedsel en korteketenlijnen. Vanuit de Krimpenerwaard gingen we op handelsmissie naar Rotterdam. We kwamen onder andere in de Markthal die toen net nieuw was, en ook bij de Fenix Food Factory met ambachtelijke ondernemers op Katendrecht.”
Passie voor voeding en natuur
De roots van Arike zelf gaan veel verder terug. Als kind was ze liever in haar moestuin dan in een zandbak. Ze had familie op een boerderij in Friesland waar ze vrijwel iedere zomervakantie naar toe ging en hielp met hooien, kippen voeren, koeien melken en oogst verwerken. Later heeft ze haar passie voor voeding en natuur omgezet in een studie, en nu heeft ze een praktijk om mensen te begeleiden op het gebied van voeding en gezondheid. Tevens werkt Arike mee aan verschillende projecten voor bewustwording over gezonde voeding voor mens en natuur. Ze is betrokken bij tal van regionale en landelijke organisaties in de korte keten, vaak in combinatie met gezondheid.
FOOD-kaart
Arike’s rol in de Voedselfamilie Krimpenerwaard is het enthousiasmeren van producenten, consumenten en andere belanghebbenden om samen te werken aan duurzaamheid en lokaal geproduceerd voedsel. De start van de Voedselfamilie was met een food-festival in 2016 in Krimpen aan den IJssel met uitsluitend streekproducten. Het viel haar op dat de plaatselijke bevolking nauwelijks wist wat er al was in de Krimpenerwaard. Waar haal je die streekproducten?
Waar haal je die streekproducten?
Bezoekers van het FOOD-festival Krimpenerwaard
“Daarom hebben we toen de Krimpenerwaard FOOD-kaart gemaakt, met een overzicht van lokale aanbieders. Ik heb zelf potjes bij elkaar gescharreld om die te realiseren. Inmiddels is de derde FOOD-kaart gepubliceerd, met bijna veertig lokale producenten. Bovendien was in 2018 een tweede FOOD-festival in Lekkerkerk. Dat was in samenwerking met de Groenalliantie Midden-Holland en de Krimpener Kunstwaard, met kunstenaars in en uit de Krimpenerwaard. Het is inspirerend om samen zo’n festival vorm te geven. Steeds meer initiatieven rijgen zich aaneen, zoals recent ook Fietsenvoormijneten.”
Vaker op de fiets naar de boer
De Voedselfamilie richt zich op gezondheid, duurzaamheid en het verbinden van consumenten en producenten. Op de website voedselfamiliekrimpenerwaard.nl verwoordt Arike het zo: ‘Met de Voedselfamilie Krimpenerwaard geven we vorm aan gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking naar een gezondere bodem, voeding, levensstijl en een bloeiende lokale economie.’ Ze wil bereiken dat mensen vaker op de fiets stappen naar de boer in de buurt, in plaats van met de auto naar de supermarkt om daar alle boodschappen te doen. “Mijn motivatie is de zorg voor de natuur en gezondheid in het algemeen. Daarbij past ook een gezonde lokale economie.”
De komende tijd zullen activiteiten en samenwerkingen inhoudelijk verder worden uitgewerkt, zoals met De Kortste Weg en Rotterdam De Boer Op. Arike ziet de Voedselfamilie als een groot plein waar iedereen kan samenkomen om via samenwerking elkaar te versterken. “We willen ook onderwijs en voorlichting gaan geven over voedsel, over hoe het groeit en wat het doet in je lichaam. Het is belangrijk dat kinderen dat al op jonge leeftijd meekrijgen, en zich ook bewust worden van het belang van lokale productie. Zo kunnen we met kinderen naar een boomgaard om te laten zien hoe fruit groeit aan de bomen, of met hen een workshop doen om bijvoorbeeld appelmoes te maken. Er zijn al contacten met scholen en met mensen die dit soort lessen kunnen gaan verzorgen. Ook andere voedseldeskundigen, diëtisten, artsen en sportorganisaties kunnen hierin een rol gaan spelen.”
Melktap in supermarkt
Arike noemt nog wel enkele uitdagingen. Zo hebben instellingen contracten met grote leveranciers en is het niet vanzelfsprekend dat die meteen zullen of kunnen overstappen naar lokale producenten. Dat vereist onder meer flinke aanpassingen aan de logistiek. “Dus we moeten hen zover krijgen dat zij toch die stap gaan maken. Dat geldt ook voor de consument. Zo had een supermarkt een melktap staan met melk van een plaatselijke boer. Maar de meeste mensen zijn nog zo gewend aan melk in pakken, dat veel van die melk overbleef. En daar kun je dan niets meer mee. Dus het bewustzijn over lokale producten moet nog groeien. Gelukkig zien veel mensen vanwege de coronacrisis steeds meer gevaren en risico’s van de huidige voedselketens. Daardoor groeit de vraag naar lokale producten.”
Veranderingen vragen meestal een lange adem. Arike vindt het daarom belangrijk om te beginnen met educatie aan kinderen: “Zij zijn de consumenten van morgen. Educatie is ons fundament. Dan worden ook docenten en ouders erbij betrokken. Zo kunnen we een nog groter netwerk opbouwen. We staan met elkaar voor grote duurzame uitdagingen. Gelukkig is er steeds meer belangstelling voor korte ketens. Ik vind het hoopvol en hartverwarmend dat al zoveel partijen meedoen met de Voedselfamilie.”
In plaats van zich aan te sluiten bij grote boerencoöperaties als FrieslandCampina of Arla, zoeken boeren samenwerking in kleiner verband. Onder het motto ‘samen sterker’ lukt dat steeds beter. De omzet stijgt de laatste jaren hard, omdat steeds meer consumenten de voordelen van kleinschalige productie zien. Maar waarom kan dat niet bij de grote jongens?
Wouter van Wijk
Dat het snel kan gaan, bewijst de coöperatie Delflandshof. “We hebben de ambitie om eerlijke eigen Midden Delflandse zuivel te produceren,” zegt Wil de Vette van Hoeve Bouwlust in Maasland. De familie De Vette richtte vijf jaar geleden samen met vier andere boeren de coöperatie op en groeit, zeker in het laatste jaar, flink: “We begonnen met drie koeien voor onze coöperatie en zitten nu op twintig. Er zijn al momenten dat zelfs dat te weinig is!”
Delflandshof doet niet alleen aan melk, maar ook andere zuivel, vlees en andere delicatessen. De producten werden eerst alleen verkocht in de boerderijwinkel van Bouwlust, maar groeide snel naar veertig andere afzetpunten, zegt De Vette. ,,Vooral delicatessenwinkels, maar ook een paar supermarkten.” Voordat corona toesloeg, had de coöperatie ook vergevorderde plannen om direct aan de horeca te leveren. Logischerwijs ligt dat nu even stil.
Het geheim van die snelle groei? “Bij ons smaakt de zuivel zoals het vroeger smaakte. Er zit een veel vollere smaak aan onze melk.” zegt De Vette. “In de fabriek trekken ze de melk eerst helemaal uit elkaar. En daarna mengen ze het tot melk. Zo krijg je altijd een constant vet- en eiwitpercentage. Dat smaakt heel anders dan onze melk. Mensen hebben het prijsverschil ervoor over.” Een liter melk van Delflandshof kost nu 1,55 euro, fabrieksmelk kost 1 tot 1,25 euro.
Ook coöperatie Groene Hart Streekproducten ziet een flinke groei. Voorzitter Edwin Veldhuijzen: “We hebben dit jaar twintig procent meer omzet geboekt. Dat komt deels door de lockdown, en deels omdat we ons eigen merk, STREEK, hebben geïntroduceerd. We begonnen tien jaar geleden met 0 en hebben nu een omzet van 3 miljoen.”
Daar is Delfslandshof nog niet. Financieel gezien is het voor de boeren nog geen vetpot, zegt De Vette: “Het is nu alleen nog maar investeren, het kost alleen maar geld. We hebben een nieuwe machine aangeschaft. De andere vier boeren investeren mee, puur omdat ze erin geloven. Dat het in de toekomst meer gaat opleveren.”
Dat moet kunnen, want voor de melk die boeren bij de fabrieken van FrieslandCampina laat afleveren, krijgen ze momenteel 32 tot 35 cent. Na aftrek van de kosten blijft er via Delflandshof flink meer over voor de boer. En dan is de levering aan de horeca nog niet eens begonnen. De Vette: “We zijn nog wel tevreden over FrieslandCampina hoor, maar zelfstandig werkt het wel lekkerder.”
De naam FrieslandCampina heeft voor veel boeren een dubbele lading. Aan de ene kant is het een betrouwbare partner. Aan de andere kant is de complete focus op schaal ze een doorn in het oog. Maar wat kunnen ze doen? De macht is groot. Daarom is er ook wrijving.
Veldhuijzen: “We krijgen 33 tot 35 cent per liter, terwijl onze kostprijs al hoger is: 37 tot 40 cent.” Hij hekelt die scheve verhouding: “Mijn opa kreeg vroeger al 80 guldencent. Daar betaalde hij knechten van en het kon prima. Het zou nu, met alle kosten die we hebben onderhand 80 eurocent moeten zijn.”
Commercieel manager Edwin Crombags heeft beide kanten gezien: kleine en grote schaal. Hij werkte achttien jaar bij FrieslandCampina en nu alweer jaren bij het veel kleinschaliger Weerribben Zuivel. Hoewel hij persoonlijk geen negatieve ervaringen heeft met FrieslandCampina, is het verschil groot: “Het is een vrij log apparaat waar je wel door veel schijven heen moet om iets te bereiken. Dat is hier wel anders.” Hij ging uiteindelijk weg omdat hij graag biologische producten vermarkt. “Ik kon me niet honderd procent focussen op het biologische deel. Bij FrieslandCampina is dat toch een ondergeschoven kindje.”
De kracht van Weerribben zit ‘m juist in de kleinere schaal, denkt hij: “Bij de consument is behoefte aan lokale producten, met een eerlijke, transparante herkomst. Dat merken wij enorm. Ieder jaar groeien we tien procent.” Ook hij wijst op de vraag naar betere zuivel: “Wij werken al sinds de jaren tachtig met een ambachtelijke methode. De yoghurt krijgt bij ons de tijd om zuur te worden. In de fabriek niet. Kwark laten we echt uitlekken, zoals het hoort bij kwark. In de fabriek werken ze met een kwarkcentrifuge. Dat heeft niets te maken met kwark zoals die vroeger bereid werd.”
Hij wijst ook op het verschil in biologische keurmerken. “Het Europese bio-logo is minder streng dan bijvoorbeeld het Eko-keurmerk van onze melk. De normen liggen daar vast, en als je het wilt aanscherpen ben je in Europa jaren bezig natuurlijk.”
Daar komt nog bij dat lokale producten steeds belangrijker worden: “Heel veel mensen denken bijvoorbeeld dat producten in de supermarkt van Arla, uit Nederland komen. Dat is vaak niet zo, een groot deel komt uit Denemarken. Ze kijken gewoon waar de grondstof, melk, het goedkoopst is en daar halen ze het vandaan. Het zijn toch industriële partijen uiteindelijk”
Dat wrijft steeds meer in de landbouwwereld, zo lijkt het. “Ik hoor wel dat een aantal biologische boeren steeds meer vraagtekens zetten bij die werkwijze,” zegt Crombags. Daarom blijft Weerribben voorop lopen: “We gaan telkens een stap verder dan wat er in de supermarkt wordt aangeboden. Zo werken we nu samen met de Vogelbescherming en zetten we ons in voor kruidenrijk grasland.”
Groene Hart Streekproducten doet dat anders. De ruim dertig boeren van de coöperatie werken juist heel nauw samen met een supermarktketen, Hoogvliet. “Al tien jaar. Maar dat is heel iets anders dan met de echt grote jongens hè, Hoogvliet is een regionale retailer. Ze promoten echt regioproducten, zo zijn wij een onderdeel van hun marketing.”
Veldhuijzen heeft weinig op met de echt grote supermarktketens: “We hebben er wel eens aan tafel gezeten. Die mensen gebruiken allerlei onderhandelingstechnieken waar wij niet van houden. Ze schuiven alle risico’s bij jou in je schoenen. Als je aan Albert Heijn wilt leveren, moet je de melk in hun distributiecentrum zetten. Als het dan te dichtbij de houdbaarheidsdatum komt, moet je het weghalen en krijg je niets. Dat is nog maar een voorbeeld. Hoogvliet helpt ons juist met het ontwikkelen en vermarkten van producten.” Ook al is dat laatste ook niet zonder horten en stoten gegaan: “Daar hebben we jaren aan moeten bouwen, maar nu werkt het fantastisch.”
Het nieuwe project Rotterdam De Boer Op van Natuurmonumenten wil iets voor elkaar krijgen waarvan je zou denken dat het al eeuwen praktijk is: producten van boeren rondom Rotterdam moeten gewoon in de stad te koop zijn. Het klinkt als een open deur, maar het gebeurt amper. De Nationale Postcodeloterij steekt er zelfs vijf miljoen euro in. Waarom is dat nodig?
Kees Vermeer
“We zitten in een rat-race om steeds goedkoper voedsel te produceren. Uiteindelijk houdt dat een keer op, want producten kunnen niet steeds nóg goedkoper in de winkel liggen. Bovendien is het slecht voor milieu en biodiversiteit. In de hele voedselketen is de boer financieel gezien de laatste. Zij kunnen niet de prijs bepalen waarvoor ze hun producten willen verkopen en moeten doen met wat uiteindelijk nog over is.”
Melkveehouder Arie van den Berg van Hoeve Ackerdijk in Schipluiden schetst in enkele woorden het probleem van de huidige voedselproductie en het grote knelpunt van boeren daarin. Daarom is hij aangehaakt bij ‘Rotterdam de boer op!’, een project van Natuurmonumenten en achttien partners, zoals het Zuid-Hollands Landschap, Herenboeren en Rotterdamse Oogst. Ze werken samen aan ‘een grote omwenteling op het Rotterdamse platteland én in de stad’. Het doel is meer biodiversiteit op het platteland, meer regionaal geproduceerd eten en een gezonde bedrijfsvoering voor boeren.
Hoeve Ackerdijk is een biologische boerderij tussen Rotterdam-Overschie en Delft. Van den Berg werkt al ruim twintig jaar biologisch. Hij wilde met zijn bedrijf niet groter worden, geen kunstmest op het land, geen bestrijdingsmiddelen en minder vee. “Dat alles bij elkaar vergroot de kans op meer biodiversiteit doordat je het land minder intensief gebruikt. Dat is voor de natuur een mooi resultaat. Maar consumenten moeten wel bereid zijn om meer te betalen voor biologische producten. Zolang boeren met hun producten moeten concurreren tegen prijzen op de wereldmarkt, redden zij het niet om de omslag te maken naar biologisch werken. Boeren denken in langere termijnen en willen graag dat hun bedrijf er nog steeds is voor de volgende generatie. Daarom kiezen veel boeren er toch voor om te blijven groeien met hun bedrijf. Dat maakt een omslag nog complexer.”
“Wij gaan ervoor zorgen dat producten van boeren op het Rotterdams platteland, niet alleen naar de wereldmarkt gaan, maar straks ook gewoon in de stad te koop zijn”
Natuurmonumenten
Zestig procent van de oppervlakte van Nederland is agrarisch gebied. Teruglopende biodiversiteit is dus meteen een heel groot probleem. Andersom is het grote winst als de biodiversiteit weer kan toenemen. Volgens Van den Berg is momenteel slechts 4 procent van de agrarische oppervlakte van Nederland in gebruik voor biologische teelt. Dat gaat om boeren die natuurinclusief of volgens kringlooplandbouw willen werken. “Het gaat nog steeds om kleine aantallen boeren die daaraan meedoen. De biologische landbouw groeit weliswaar, maar daar moeten we harder aan gaan werken”, stelt Van den Berg. “Dit initiatief is daarvoor een mooie stimulans. Misschien kan dat boeren helpen om grond te financieren, zodat zij alleen de exploitatiekosten voor de grond hoeven te betalen. Overigens zijn er ook al andere initiatieven, bijvoorbeeld van burgers die willen investeren.”
Het bedrijf van Van den Berg is een melkveebedrijf met bijna honderd koeien en vijfentwintig schapen. Er is tevens professionele kinderopvang gevestigd. Het merendeel van de melk gaat naar Friesland Campina en is in de supermarkt te koop als Campina Biologisch. De biologische zuivelproducten van de boerderij zijn ook bij enkele winkels in Delft en op de boerderij te koop. Hoeve Ackerdijk verkoopt op bestelling tevens biologische vleespakketten, veelal van jonge koeien die bijvoorbeeld geen melk meer kunnen geven.
‘Ik krijg mijn tomaten gemakkelijker in Italië dan in hartje Rotterdam’
Tomatenteler in de buurt van Rotterdam
Van den Berg en zijn zoon willen, in lijn met een van de doelen van De Boer Op, de rechtstreekse verkoop aan de consument uitbreiden: “Door producten directer naar de stad te brengen, willen we een stukje van de marge naar ons toe halen dat nu in de keten zit. Helaas is de afzet in de buurt nu soms nog lastiger dan ver weg. Zo hoorde ik een tomatenteler zeggen: ‘Ik krijg mijn tomaten gemakkelijker in Italië dan in hartje Rotterdam’. Logistiek zijn er nogal wat hobbels om op korte afstand te kunnen leveren.”
Van den Berg wil zoveel mogelijk circulair werken. Een voorbeeld: koeien die veel melk produceren, moeten worden bijgevoerd met speciaal voer. Dat wordt vanuit de hele wereld hiernaartoe gevlogen. Maar de koeien van Hoeve Ackerdijk geven jaarlijks zesduizend liter melk. Dat is tegenwoordig niet erg veel, maar zij kunnen dat met alleen gras uit de eigen omgeving. “We hebben daarvoor een speciale, iets sterkere koe gefokt. Als je een circulair bedrijf wilt, moet je minder intensief gaan werken en minder ruimte gebruiken. Ik vind het voorbarig om te zeggen dat de veestapel gehalveerd moet worden, maar misschien moeten we wel die kant op. Misschien gaan ook wij op termijn minder koeien houden.”
Volgens Van den Berg moeten boeren vertrouwen krijgen dat er toekomst zit in biologisch werken. Want niet iedereen durft die stap te maken. “Ik geloof erin dat er een tegendraadse beweging op gang komt als we dit met verschillende instanties gaan doen, met ook goede voorlichting.” Het geld van de Postcodeloterij kan daar goed bij helpen, denkt hij: ,,Onderdeel daarvan is dat boeren een deel van hun land omvormen naar natuur, zoals wij ook altijd hebben gedaan. Weidevogels zijn ons doel, waarbij we ons kunnen ontplooien in het ondernemerschap en we toch onze prestaties halen. Dat vind ik een boeiende kant van het geheel. En het kán. Want wij bestaan na 22 jaar nog steeds. En met veel weidevogels op ons land.”
Waar je vroeger met een vergrootglas moest zoeken naar klimaatplannen van Nederlandse politieke partijen, is het als voorstander van de korte keten, natuurlijk boeren en kringlooplandbouw, komende week opeens lastig in het stemhokje. Door de bomen zie je de lokale gifvrije landbouwgrond bijna niet meer. Partij voor de Dieren en GroenLinks zetten natuurlijk vol in op het milieu, D66 en ChristenUnie ook. Maar wie wil nou wat? En hoe groen is het CDA eigenlijk als je iets verder kijkt dan het logo?
Wouter van Wijk
Over dat laatste kunnen we kort zijn: het milieu komt er niet zo best vanaf bij het CDA. En bij alle partijen rechts daarvan in het politieke spectrum. Ondanks de problemen met dierenwelzijn en milieu wil de VVD alles houden zoals het is en vindt ook het CDA de huidige landbouw grofweg prima. Waarschijnlijk vooral om de boeren-achterban niet tegen het hoofd te stoten. Beide partijen halen de doelen van het zelf ondertekende klimaatakkoord ook niet.
Iets verder naar rechts ontkennen PVV en Forum voor Democratie bijna alle milieuproblemen en willen geen verandering. Met een kleine uitzondering: Forum pleit voor “meer aandacht voor producten van Nederlandse bodem, verkleinen afstand tussen voedselproductie en consument”. Hoopvol voor bedrijven in de korte keten, maar verder weinig concreet.
Aan de linkerkant van het spectrum ligt de situatie heel anders. Terwijl de problemen met het klimaat uiteindelijk alle mensen aangaat – rechts én links – zitten alle groene partijen aan de linkerkant van het politieke spectrum. Op links scoren de SP en PvdA minder goed dan de rest, maar zeker beter dan alle partijen op rechts.
Wie voor kringlooplandbouw, de korte keten en natuurlijk boeren stemt, komt al snel uit bij GroenLinks, ChristenUnie, D66 of Partij voor de Dieren. De vier partijen willen zo lokaal mogelijk werken en zijn ook in algemeen klimaatbeleid koploper.
Controversieel voor veel boeren is de kleinere veestapel. GroenLinks en D66 mikken op een halvering, om problemen met stikstof, mest en milieu op te lossen. PvdD gaat voor driekwart minder vee. ChristenUnie, met veel achterban in de boerenomgeving, laat dat moeilijke onderwerp liever in het midden.
Uiteindelijk verschillen die vier partijen niet enorm in hun aanpak van milieuvriendelijk boeren. Dus wat is wijsheid?
Gelukkig kun je als natuurminnende kiezer tegenwoordig terecht bij verschillende stemwijzers en adviezen van allerlei organisaties. Die de accenten net even anders leggen, zodat je als kiezer de verschillen kunt zien. Zo geven de Voedselstemwijzer en de New Food Kieswijzer een hele aardige richting met onderwerpen als de vleestaks, kringlooplandbouw en een goede prijs voor de boer. Bij de laatste kun je ook zien wat andere kiezers denken over die onderwerpen, waaruit blijkt dat veel partijen minder groen zijn dan hun kiezers. Zo wil het CDA geen heffing op vlees, maar wil een meerderheid van de CDA-stemmers dat wel.
Maar ook Foodwatch heeft een wijzer, die meer is gericht op gezondheid, net als de Stemwijzer Gezond Voedsel. Daar scoort de PvdA weer iets beter dan GroenLinks. Milieudefensie heeft de klimaatgerichte Jij Kiest Wijzer! Ook zijn er de puur op landbouw gerichte Boerderij Kieswijzer en de meer algemene Duurzame Kieswijzer.
Behalve stemwijzers, geven organisaties ook andere informatie. Zo moedigen de Caring Farmers kiezers aan om te stemmen voor kringlooplandbouw. Hoe de partijen op klimaatkwesties hebben gestemd, staat heel mooi op Kiesklimaat. Greenpeace heeft Groene Gesprekken met lijsttrekkers. Milieudefensie laat ook kandidaten aan het woord. Jongeren en jonge ouderen kunnen het Groene Verkiezingsdebat terugkijken, of terecht op Kies voor Klimaat.
Tot slot nog een kijk- en een luistertip. Zondag met Lubach plaatst kiezen voor een groenere landbouw in het grotere plaatje van de pandemie. De enorme hoeveelheid dieren en mensen in ons land kan gevaarlijk zijn en leiden tot een nieuw virus, maar de lijsttrekkers blijven het maar hebben over de gehaktbal. Gehaktbalfundamentalisten, noemt Lubach ze.
En voor podcastliefhebbers: luister de meest recente aflevering van het Voedselkabinet terug, met als gast journalist Teun van der Keuken. Daarin komen de standpunten van de partijen uitgebreid aan het woord. ,,De vraag is: vind je dat er iets radicaal moet veranderen?” zegt een nog twijfelende Van der Keuken. ,,Als dat zo is, zijn er vier partijen die in aanmerking komen.” Waarvan er twee in de regering zaten. ,,Let wel even op de partijen die in het kabinet hebben gezeten. Hebben die zich er flink hard voor gemaakt?” Nee, is zijn conclusie. D66 krijgt nog het voordeel van de twijfel omdat kamerlid Tjeerd de Groot zich hard heeft gemaakt voor verandering. ,,Als je bedenkt dat de ChristenUnie op dat gebied de twee belangrijkste ministers geleverd, hebben ze het toch een beetje laten liggen.”
Presentator Samuel Levi nuanceert dat laatste, terugkijkend op een interview met minister Carla Schouten in december: ,,Je komt in een ongelofelijk ingewikkeld speelveld terecht met belangenbehartigers en boeren die het Malieveld oprijden. Zodat het heel ingewikkeld is om radicaal dingen anders te gaan doen. Dat is misschien ook bijna niet te doen. Maar ja, het maakt dus wel uit op wie je gaat stemmen. Want er zijn partijen die duidelijk zich uitspreken dat ze het anders willen.”
Lokaal voedsel wordt niet alleen steeds populairder bij consumenten, maar ook bij organisaties in zorg en welzijn. Die letten steeds meer op gezonde en duurzame voeding van dichtbij voor hun patiënten, bewoners en medewerkers.
Kees Vermeer
De organisatie Diverzio richt zich sinds 2011 op gezond voedsel uit korte ketens voor de zorg, welzijn, overheid en onderwijs. Hiervoor worden regionale en landelijke programma’s opgezet met agrarische en voedselondernemers, overheden, verzekeraars en banken.
Diverzio heeft twee belangrijke programma’s zegt woordvoerder Zsuzsan Proos. In het regionale programma Gezonde Korte Ketens leren boeren, telers en kwekers om zichzelf aan klanten zoals zorginstellingen te presenteren. In het landelijke programma Duurzaam en Gezond aan Tafel zijn inmiddels meer dan 120 zorgorganisaties actief met gezonde en duurzame maaltijden waarvan de ingrediënten weinig kilometers hebben afgelegd. “Door gezamenlijke en lokale inkoop wordt bovendien minder voedsel verspild en kosten bespaard. De voedingswaarde van maaltijden neemt toe, hersteltijd en opnameduur van patiënten dalen en de kans op ondervoeding neemt af.”
Deze twee programma’s samen leveren veel mogelijkheden voor ondernemers in de korte keten. Deze zullen nog toenemen doordat Diverzio sinds begin dit jaar samenwerkt met Local2Local, een korte ketenorganisatie die werkt aan een duurzaam perspectief voor boeren en aan de relatie tussen burgers en boeren. “Korte voedselketens versterken die relatie,” zegt Proos. “Local2Local heeft op lokaal, regionaal en zelfs internationaal niveau een groot kennisnetwerk waarvan wij nu ook gebruik kunnen maken. Dit jaar werken we aan een gezamenlijk platform waarop ondernemers zich kunnen presenteren en potentiële afnemers lokale aanbieders kunnen vinden. Local2local is ook een van de initiatiefnemers van de Taskforce Korte Keten, de stichting die de ontwikkeling van regionale korte voedselketens ondersteunt.”
Ondernemers die zich op een andere manier willen gaan werken en bijvoorbeeld meer omzet willen halen uit korteketenverkoop, moeten volgens Proos wel hobbels over. Ze krijgen te maken met problemen rond betaalbare grond, wettelijk kaders, of financiering van de omslag naar duurzame landbouw. “Bij elke vernieuwing loop je aan tegen gevestigde zaken en partijen die niet meteen staan te springen om vernieuwing. Maar toch is er de duidelijke trend om voedselproductie regionaal in te richten. Regio’s hebben immers vaak een eigen couleur locale. Klanten en consumenten waarderen dat. Ondernemers hoeven niet allemaal zelf het wiel uit te vinden, want zij kunnen in netwerken profiteren van elkaars ervaringen. Met die kennis en hun eigen ideeën kunnen zij nieuwe verdienmodellen creëren. En in onze programma’s kunnen ondernemers leren hoe zij hun model of systeem aan de man kunnen brengen.”
Dat korte ketens in de lift zitten, blijkt ook uit recent gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Nederlandse landbouwbedrijven behaalden in driekwart jaar (tweede kwartaal van 2019 t/m eerste kwartaal van 2020) ongeveer 1,5 miljard euro omzet uit korteketenverkoop. Dit is bijna een derde van de totale omzet van bedrijven die aan korteketenverkoop doen, hoewel dit inclusief de contractteelt voor supermarkten is. Het aantal landbouwbedrijven dat omzet uit de korte keten haalt, is gestegen van 10,5 procent in 2017 naar 13,7 procent vorig jaar. Het Westland staat met honderdtwintig bedrijven bovenaan de lange lijst van regio’s met verkoop via korte ketens. De regio Alphen aan den Rijn staat met achtenzestig bedrijven op de tiende plek.
“Wij zijn blij met deze ontwikkelingen,” zegt Proos. “Het laat de potentie zien van korte ketens, ook voor de zorg. Ook de coronacrisis heeft dat onderstreept. Mensen kopen meer lokaal, mede met het oog op gezonde voeding en een gezonde leefstijl. Het belang daarvan is door de crisis alleen maar duidelijker geworden. Dat merken we ook binnen Diverzio. Regio’s als Rotterdam, Utrecht en Amsterdam zijn al ver met de ontwikkeling van korte ketens voor bijvoorbeeld zorginstellingen. Het was wel lastig dat we aan het begin van het jaar slechts beperkt zorginstellingen konden bezoeken vanwege de coronamaatregelen. Maar voor de zomer verwachten we weer te gaan starten met de programma’s in een aantal regio’s. We merken veel enthousiasme bij de deelnemers. Zij zien het belang om met dit positieve onderwerp aan de slag te gaan.”
Wat is duurzamer? Een biologisch geteelde sinaasappel uit Argentinië of een regulier geteelde uit Spanje? Een tomaat van het land uit Frankrijk of eentje uit de kas van de boer om de hoek? En is een duurzaam product ook eerlijk gemaakt, met goede arbeidsvoorwaarden? En hoe goed is het product voor je gezondheid?
Kees Vermeer
Dat soort vragen staan centraal in het project Dichterbij Duurzaam Voedselpioniers, waar ze een manier bedenken om een totaalscore voor al die aspecten van duurzaamheid te berekenen. ‘Op basis van concrete vragen vanuit de korte keten gaan we samen met boeren, telers en consumenten een impact framework ontwikkelen. Daarmee willen we het begrip duurzaamheid zo compleet mogelijk in kaart brengen’, zegt projectleider Esther Audier. De initiatiefnemers werken toe naar een brede duurzaamheidsscore en een label of keurmerk voor producten.
Ook van korte keten initiatieven wordt vaak gezegd dat ze een ‘duurzamer’ alternatief bieden voor reguliere ketens. ‘Maar iedereen heeft daar een ander beeld bij’, vertelt Audier. ‘De een let vooral op voedselkilometers, CO2-uitstoot of energieverbruik, terwijl het voor de ander meer gaat over een eerlijke prijs, verspilling of dierenwelzijn. De vertaling van het begrip duurzaamheid naar een product is heel divers. Daardoor weten consumenten vaak niet precies wat ze kopen, zelfs als ze bewuste keuzes willen maken.’
Consumenten worden overladen met informatie, keurmerken en claims over duurzaamheid, terwijl dus lang niet altijd duidelijk is wat daarmee precies wordt bedoeld. Dat leidt tot scepsis bij de consument en een afzwakking van de term duurzaamheid. ‘Veel boeren, telers en aanbieders willen bovendien wel duurzame stappen zetten en daarover communiceren met het publiek’, zegt Audier. ‘Maar zij weten niet altijd hoe zij dat moeten aanpakken.’
Het impact framework, van initiatiefnemer Maarten Bouten (Rechtstreex), levert een breed beeld op van duurzaamheid met zoveel mogelijk relevante aspecten. Op basis daarvan kan een totaalscore op duurzaamheid worden gecommuniceerd bij producten die consumenten in de winkel, op een markt of in een webshop willen kopen.
Concreet betekent dit dat consumenten straks een icoontje met een duurzaamheidsscore bekijken op een product. Audier: ‘En omdat we het belangrijk vinden dat mensen kunnen zien hoe die score tot stand komt, willen we dat via een app, QR-code of op een website inzichtelijk maken. Zo kan men zien hoe een product qua duurzaamheid scoort op het niveau van productie, afzet en consumptie en op basis van welke aspecten. Hiermee onderscheidt het framework zich van veel andere richtlijnen en keurmerken. Die gaan vaak alleen over producenten en de manier waarop zij producten maken. Maar ook afzetpartijen en consumenten maken keuzes die kunnen bijdragen aan het verduurzamen van het voedselsysteem. Door alle drie de niveaus te betrekken in het impact framework proberen we van iedereen een actieve speler te maken.’
Bovendien wordt het impact framework, niet ‘vanachter de tekentafel’ ontworpen en daarna naar de praktijk gebracht, maar juist andersom: de ontwikkeling begint vanuit de praktijk. ‘Dat is ons uitgangspunt’, aldus Audier. ‘We vormen een netwerk met praktijkpartners die vaak letterlijk met de poten in de modder staan. We vragen hen welke aspecten van duurzaamheid relevant zijn en wat een zinvolle manier is om die te evalueren. Boeren, telers en aanbieders zijn er zo vanaf het begin bij betrokken. Voordeel van deze werkwijze is dat er meteen draagvlak voor het initiatief en dat we gevoeligheden, discussiepunten en tegenstrijdigheden in kaart kunnen brengen.’
Voor het impact framework, dat wordt gefinancierd door Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland (tevens initiatiefnemer van De Kortste Weg), de EU en de provincie Zuid-Holland, werd begin vorig jaar met de eerste groep praktijkpartners de basis gelegd. Deze groep is inmiddels meer dan verdubbeld en vormt een netwerk van mensen die het idee toepassen en doorontwikkelen. ‘We proberen een mix te maken van jonge en wat meer ervaren boeren en telers uit verschillende sectoren’, zegt Audier. ‘Zij testen het framework op hun eigen producten en die van andere lokale boeren, telers en aanbieders. Met hun feedback en input ontwikkelen we het verder. Voor analyses en evaluaties zoeken we nu ook de samenwerking met hogescholen en universiteiten. Op dit moment zijn er bijvoorbeeld studenten bij het project betrokken van onder andere de Haagse Hogeschool en de HAS Den Bosch.’
Dat werk leidde tot een proefversie, die met boeren en telers verder wordt ontwikkeld en onderzocht. Daarnaast worden de resultaten ervan visueel gemaakt in onder andere de webshop van Rechtstreex en op de markt van Lekkernassûh, het initiatief voor een duurzaam lokaal voedselsysteem in en rondom Den Haag. De komende tijd worden de eerste analyses en evaluaties van producten verzameld en bekeken. Zo hoopt Audier dat komend jaar bij een aantal verkooppunten al de eerste resultaten van de duurzaamheidsscore te zien is.
Op basis van het impact framework kunnen boeren, telers en aanbieders met het publiek communiceren over hun visie en inspanningen op het gebied van duurzaamheid. ‘Voor alle partijen die duurzaamheid belangrijk vinden, wordt het zo duidelijker waar we het met elkaar over hebben’, besluit Audier. ‘We zien in de loop van het project mooie contacten en interessante gesprekken ontstaan, bijvoorbeeld tussen boeren en telers uit verschillende sectoren die gezamenlijk naar het begrip duurzaamheid kijken. We brengen in kaart over welke aspecten consensus bestaat en waar de meningen over verschillen. Alleen al het voeren van deze gesprekken is een waardevolle stap om verder te komen.’
Toevallig is de EU ook bezig met een duurzaamheidslabel. Dat zou maar zo in de wielen van het framework kunnen rijden? Audier vindt van niet: ,,We zien het als een teken dat de tijd rijp is om met dit onderwerp bezig te zijn, niet als een reden om ervan af te zien.” Eerder nog is het een extra stimulans, zegt ze: “Hoewel het vanwege de schaal waarop het uitgerold kan worden interessant is als er iets op Europees niveau wordt ontwikkeld, zijn er een belangrijke voordelen aan een lokaal, bottom-up initiatief. Door boeren en telers direct deel te laten uitmaken van het ontwikkelen van het framework, voorkomen we dat het idee dat er weer iets van ‘bovenaf wordt opgelegd’ voor een sector die toch al onder druk staat. En al helemaal als dat vanuit Europa / Brussel gebeurt.”
Omdat deze kerst wel heel anders wordt dan andere jaren, bedacht onze columnist Marja van den Ende een ludieke actie: fiets je hele kerstdiner bij elkaar. Leuk, behoorlijk coronaproof, en goed voor je conditie, de lokale ondernemer en het milieu.
De actie begon met een verkiezing voor een lokaal kerstdinermenu. De leden van Fietsen voor mijn Eten konden op 15 kandidaten stemmen. Laura Hagen kwam als winnaar uit de bus, met haar menu met bruschetta’s, zalmtaart en ribeye.
Marja stelde vervolgens twee routes samen, waar je al fietsend alle ingrediënten voor het menu lokaal kunt inkopen.
Kijk op de pagina van Kerstdinerfietsen voor meer informatie. En voor coupons die recht op korting geven bij een aantal van de 32 deelnemende bedrijven.
Consumenten die boeren een handje willen helpen, kunnen producten lokaal kopen, bij de boer zelf. Wie nog een stapje verder wil gaan, kan zelfs een ‘oogstaandeel’ kopen, een stukje van de toekomstige oogst. Ze zijn te koop bij boerderijen, moes- of stadstuinen.
Tosca de Jong
De term ‘oogstaandeel’ vindt Margriet Knospe, eigenaresse van stadstuinderij BuitenLeeft in Delft, wel wat afstandelijk klinken. ,,Je deelt als oogster mee in de oogst, dat klinkt beter.’’ Het concept van het zelfoogsten, of dus een oogstaandeel is heel simpel: je betaalt aan het begin van het teeltseizoen een bedrag, waarmee je wekelijks je zelf geteelde groenten kunt komen ophalen. En niet alleen ophalen, het is meestal ook de bedoeling dat je de verse waar ook zelf van het land haalt. Bij de zelfoogsttuin van Knospe betaal je 325 euro per seizoen, dat loopt van april tot november. Dat komt neer op 25 keer oogsten. Exclusief kunstmest en bestrijdingsmiddelen, want alle groenten worden op een ecologisch verantwoorde manier verbouwd.
Slakje
,,Het is logisch dat boeren bestrijdingsmiddelen gebruiken, op die manier kun je voor minder geld meer produceren. Sneller is goedkoper, maar ook slopend voor de bodem. Wij doen dit niet, wij houden de aarde vruchtbaar.’’ De oogsters in Delft zien een tuin die niet helemaal strak op orde is. Wildkruid dat tussen de sla groeit. Een broccoli waarvan een stukje is aangevreten door een slak. En dat is precies zoals het hoort. ,,Een enkeling vindt zo’n slakje vies. Maar ik zie ook hoe blij mensen worden als ze een wortel uit de grond zien komen.’’
Zo’n tweehonderd oogsters gaan wekelijks met een krat vol groenten naar huis. Je neemt mee wat het seizoen schaft, maar genoeg aanbod is er altijd. ,,Het lukt al zes jaar op rij om een goede oogst aan mensen mee te geven.’’
Naar buiten
De gezonde grond is één van de redenen om oogster te worden. ,,Bewuster omgaan met wat je eet speelt een grote rol.’’ Maar ‘buiten zijn’ misschien nog wel meer. Volgens Knospe is er onder mensen een grote behoefte om naar buiten te gaan. Zeker nu in de coronatijd.
Margriet Castelijn – een andere ‘Margriet’ in dit verhaal – was iemand die vanwege haar werk veel binnen zat en steeds meer de behoefte kreeg om buiten ‘iets te doen’. ,,Ik fietste op een dag langs de stadstuin en besloot om er een kijkje te nemen. Ik was gelijk verknocht aan de mooie tuin en kon gelijk aan het werk als vrijwilligster.’’ Castelijn – zelf inmiddels een ervaren oogster – helpt andere oogsters bij het plukken en rapen.
Castelijn ziet niet alleen de groenten maar ook de mensen groeien. ,,Ik zie oogsters ademloos kijken als ik uitleg hoe iets groeit. Sommigen hebben totaal geen idee hoelang het duurt voordat een courgette geplukt kan worden. Of hoeveel iets weegt. Een pondje bonen pakken is niet voor iedereen vanzelfsprekend.’’ Gaandeweg worden de oogsters handiger en wijzer. ,,Mensen zijn zeer geïnteresseerd. Vooral kinderen, die doen graag mee.’’
Tuincoördinator Frans de Vries van Pluk! Den Haag krijgt vooral gezinnen bij hem in de zelfoogsttuin en werkt graag met kinderen. ,,Ik leg ze uit hoe iets groeit en wat je wel en niet kan plukken.
Je ziet dat ouders het belangrijk vinden dat hun kind begrijpt dat een prei niet in de supermarkt groeit’’, vertelt Frans die op woensdag, vrijdag en zaterdag zorgt voor de nodige educatie. Bij de zelfoogsttuin van Pluk – waar mensen sinds vorig jaar wekelijks minimaal vijf soorten groenten mogen plukken – is er inmiddels meer interesse dan plek. ,,Vanwege corona moesten we het aantal plekken indammen naar 35. Ik hoop volgend jaar 45 tot 50 plekken aan te kunnen bieden.’’ Dat het zelfoogsten zo populair (aan het worden) is, begrijpt Frans wel: ,,Het concept werkt gewoon heel goed. Je ziet dat mensen er blij van worden. Je bent naast het buiten zijn ook erg sociaal bezig.’’
Rust
Is het zelfoogsten eigenlijk ook geschikt voor mensen met een drukke baan of een krappe portemonnee? Beide Margrieten vinden van wel. ,,Juist als je de hele week druk bent en weinig rustmomenten hebt, is dit dé plek om tot rust te komen. Ik hoor oogsters letterlijk zeggen dat ze ineens de rust over hen heen voelen komen als ze hier even gaan zitten en niks doen’’, vertelt Castelijn. ,,En het gezellig samenzijn met anderen, daar knap je ook van op.’’
Dat het bedrag voor een teeltseizoen best een schep geld voor sommige mensen is, begrijpt Knospe heel goed. Maar ze benadrukt wel dat het eten dat we gewend zijn te kopen in een supermarkt eigenlijk veel te goedkoop is. ,,Een tros bananen voor twee euro, dat klopt niet. Die komen van duizenden kilometers en zouden dus veel duurder moeten zijn. Natuurlijk zijn er wel eens mensen die afhaken, omdat ze bijvoorbeeld niet tevreden zijn met het aanbod. Maar de mensen waar het echt bij past, die blijven.’’
Hoewel steeds meer mensen interesse hebben in streekproducten, valt het nog niet altijd mee om die aan de man te brengen. Dat hebben de initiatiefnemers van coöperatie De Proefschuur op Voorne-Putten ervaren. De 52 boeren en tuinders erachter, wilden meer lokale producten in de supermarkt krijgen. Helaas moesten ze, nog voor de corona-crisis de stekker eruit trekken.
Kees Vermeer
Vorige week stonden de initiatiefnemers in een bijeenkomst uitgebreid stil bij de lessen die ze hadden geleerd. De Proefschuur startte in 2017 veelbelovend. “Onze opzet was om lokale producten van Voorne-Putten makkelijk bereikbaar te maken voor consumenten”, vertelt voorzitter Arnout den Ouden. “We hebben daarbij gekozen voor verkoop via supermarkten. Want tachtig procent van al het voedsel wordt gekocht in de supermarkt. Maar het lukte niet om onze streekproducten daarin in te passen.”
Te kleine speler
Het probleem was dat inkoop en logistiek rond voedsel in supermarkten al strak is georganiseerd. “Voor die grote organisaties ben je een te kleine speler. Een verstoring van het systeem”, legt Den Ouden uit. “Er komt een extra leverancier aan de deur, en de supermarktmedewerkers moeten aparte productlijnen gaan bijhouden en weer zelf bestellingen doen. In supermarkten is dat allemaal geautomatiseerd.”
De logistiek wordt via algoritmes geregeld vanuit het hoofdkantoor. Als een leverancier niet constant kan leveren, raakt het algoritme in de war. “Hun systemen zijn gericht op minimale arbeid en dan ben je al snel te veel. Hoe goed je het als nieuwkomer ook doet.” Daarbij moet een leverancier het hele jaar door kunnen leveren. De super houdt geen rekening met seizoensgroenten en -fruit. Voor de boeren is dat natuurlijk een probleem.
Groenten te goedkoop
Een aantal franchise supermarkten verving de gangbare producten wel door die van De Proefschuur. “Zij hebben serieus hun best gedaan”, zegt Den Ouden. “Maar we konden toch niet de groei halen die we wilden. Hoewel veel mensen achter ons idee staan, zijn er te veel zaken die tegenwerken. Zaken waar wij niets aan kunnen doen.”
“Daarnaast zijn bestaande subsidies alleen bedoeld voor het opstarten van een initiatief. Terwijl het ook gaat om continuïteit en omzet. Het zou helpen als bijvoorbeeld overheidsinstellingen hun inkoopbeleid aanpassen naar lokaal. Zelfs daar liepen wij als Proefschuur tegen een muur aan.”
Financieel komt daar nog iets bij: de huidige groenteprijzen zijn bij lange na niet kostendekkend. De lokale producten zouden zelfs onder de kostprijs geleverd moeten worden om het initiatief te laten slagen.
Doorgeslagen efficiëntie
Een doorstart zit er momenteel niet in, hoewel Den Ouden wel denkt dat het concept levensvatbaar is. Maar dat vraagt een ander bewustzijn over prijs en kwaliteit: “De efficiëntie in supermarkten is doorgeslagen. Er is grote concurrentie op prijs, terwijl voedsel in Nederland al erg goedkoop is. Er zou een bodem moeten zijn, maar dat punt zijn we allang voorbij.”
“In supermarkten zie ik vaak producten waar ik niet trots op zou zijn. Ik vraag me ook af consumenten dit zo willen. Voedsel komt van heel ver en is vaak van slechte kwaliteit. Terwijl we in Nederland heel mooie producten verbouwen.”