“Pfff, wat zijn de boodschappen duur geworden!” Een veelgehoorde uitspraak om me heen, vooral van mensen die boodschappen doen bij grote supermarktketens. “Daar heb ik geen last van”, denk ik dan meteen. Nu nog. Ik merk namelijk nog weinig van prijsstijgingen bij de boeren en tuinders waar ik mijn eten bij elkaar fiets. Zal dat zo blijven?
Marja van der Ende
Zelf ben ik nooit een prijskoper geweest. Als een product in de aanbieding is, is dat mooi meegenomen, maar als ik het nodig heb, heb ik het nodig. De hogere energierekening brengt daar nu ook in ons huishouden verandering in. We kunnen ons zuurverdiende geld tenslotte maar één keer uitgeven en het beschikbare budget wordt krapper door de inflatie. Tijd voor een veldonderzoek dus.
De afgelopen weken ben ik eens meer op de prijzen gaan letten die ik betaal bij de verschillende verkooppunten waar ik mijn lokale eten koop. En dan vooral om te vergelijken met de prijzen bij die grote supermarkten. Natuurlijk via hun online prijslijsten, want ik zet er al vijf jaar geen voet binnen de schuifdeuren.
Kaas
Vooral de prijzen van kaas en vlees zijn me opgevallen. Het lijkt erop dat de kazen van lokale boeren definitief mijn hart gestolen hebben. Geproduceerd door hardwerkende boeren in Midden-Delfland en inmiddels wijd verspreid bij verschillende verkooppunten in mijn regio, van boerenschuren tot kleine winkeliers als de groenteboer en de slager. De smaak is heerlijk en de prijs ligt nog lager dan die van fabriekskazen in de supermarkt. Nou, dan weet ik wel welke ik kies!
Ook de biologische kaas die ik onlangs bij de Biefit Gezondheidswinkel kocht, ligt prijstechnisch gunstiger dan de biologische kaas of zelfs de ‘gewone’ Beemsterkaas in de supermarkt. Met eigenaresse Cindy van de Biefit had ik een gesprekje over de ontwikkelingen van de prijzen in haar winkel. Bij de producten die zij betrekt van lokale telers en producenten ziet ze nauwelijks prijsstijgingen. Vooral bij de producten waar ingrediënten in verwerkt zijn die momenteel schaars zijn zoals bepaalde meelsoorten, en producten die ver en door meerdere schakels moeten reizen, ziet ze de prijzen stijgen.
Vlees
Net als bij kaas zijn bij vlees van lokale boeren de prijzen ook niet of slechts minimaal gestegen, wanneer je deze rechtstreeks of bij een lokaal verkooppunt koopt. Volgens Roel van Buuren van Biologische Boerderij Landlust komt een prijsstijging van vlees nu vooral door de hogere transportkosten naar en van de slachterij, gestegen energiekosten bij het slachthuis en voor koeling. De gestegen dieselprijs maakt het loonwerk duurder. Ook voerkosten zijn gestegen, maar omdat zij zelf bijna niets bijvoeren, heeft dat nauwelijks invloed. Waarom de prijzen bij de supermarkten zoveel meer stijgen dan bij lokale verkooppunten? “Hoe meer schakels, die ieder hun prijzen omhoog doen, hoe hoger de prijs”, verklaart Roel. Minder schakels is nu natuurlijk het grote voordeel van de korte keten.
AGF en bewerkt
Bij Rechtstreex, een korte keten-alternatief voor op de supermarkt, ziet dat een deel van de boeren en makers waar zij mee samenwerken wel prijsstijgingen doorvoert. Het meeste bij de leveranciers van bewerkte producten, het minste bij de AGF-afdeling. Dit komt volgens Tessa Moolenaar door de toenemende schaarste en gestegen kosten van grondstoffen en daarmee ook productie, vervoer en verpakkingen. “Juist in de korte keten merken we dit omdat de leveranciers over het algemeen minder schaalvoordeel hebben dus prijsstijgingen van hun leveranciers ook harder aankomen. In de reguliere supermarktketen zien we uiteraard ook prijsstijgingen, maar over het algemeen minder omdat hun contracten met leveranciers een stuk strenger zijn. Grote supermarkten weigeren regelmatig om prijsstijgingen van hun leveranciers door te voeren.”
Dit roept bij mij natuurlijk de vraag op, waar de marge dan blijft wanneer de prijzen in de supermarkten wel sterk stijgen, maar de producent zijn reële prijsstijging niet terugbetaald ziet. Hier lijkt van eerlijke prijsstelling (wederom) geen sprake.
Bezorgd over bezorging
Fred Mattern van Boeregoed geeft aan dat zij de prijzen eerlijk en scherp proberen te houden en dit met veel producten goed kunnen waarborgen. Maar ook hun vaste lasten op het gebied van elektra zijn flink gestegen, wat invloed heeft op de prijzen van hun eigen teelt. Boeregoed bezorgt ook pakketten en daar betalen klanten nu weer bezorgkosten voor, anders is het bezorgproces niet rond te rekenen door aanhoudende hoge brandstofprijzen. Voor ingekochte producten geldt dat veel streekproducten in prijs zijn gestegen. “Op het gebied van AGF zien we ook wel een stijging, wij verwachten dat dit nog maar het begin is. Door zoveel mogelijk schakels uit de keten te halen, proberen we dit natuurlijk zoveel mogelijk in te perken.”
Waar blijft de winstmarge?
Een eerlijke prijsstelling is dus vooral de keus van de verkopende partij. Tijdens de TV-uitzending van het programma Kassa op 12 september 2022 werden schrikbarende uitkomsten van onderzoeken in supermarkten gepresenteerd. Vooral prijzen van vlees en zuivel stegen sinds 2019 in de supermarkten gemiddeld met 20 tot maar liefst 45 procent. In de uitzending kwam ook een vertegenwoordiger van de supermarkten aan het woord, die aangaf dat supermarkten niet verdienen aan deze crisis en ‘slechts’ ongeveer 2 procent winstmarge over de omzet overhouden. Dit is na aftrek van alle kosten, waarbij de voedselproducent (naar eigen zeggen in de Kassa-uitzending) nog steeds niet een eerlijke prijs heeft gekregen.
In mijn hoofd is 2 procent marge over miljarden omzet, nog steeds heel veel geld. Geld dat niet in de portemonnee van de consument en producent belandt….
Conclusie
Prijzen stijgen dus om verschillende redenen: hogere brandstofkosten, energietarieven, grondstofprijzen, voerkosten en schaarste. Dit heeft invloed op de prijzen in elke schakel in de keten van boer naar bord. Dus hoe korter de keten, hoe minder hard de prijs zal stijgen. En omdat winstmarges in supermarkten berekend worden over de gestegen omzetten, komt er nog meer geld op plaatsen waar de kans klein is dat het weer terugvloeit in de lokale economie.
Mijn conclusie is duidelijk: als je je eten koopt via de kortste weg en tegen een eerlijke prijs, duurt het langer voordat je dit echt merkt in je portemonnee. En je steunt de economie in je regio, de ‘bloedsomloop’ van jouw gemeenschap. Dus kies voor die lokale voedselproducent, met zo min mogelijk tussenschakels tot het verkooppunt!
Na ruim anderhalf jaar gesoebat over de regels rond biologische certificering, zijn nu toch een aantal supermarktketens bio-gecertificeerd. De ketens wilden eerst niet certificeren omdat de regels te omslachtig zouden zijn. Als gevolg daarvan, dreigden biologische groenten en fruit opeens met extra plastic verpakt te worden.
Wouter van Wijk
Nu blijkt dat de biologische soep toch niet zo heet gegeten wordt. Uit gegevens van handhavingsorganisatie Skal blijkt dat Albert Heijn en Vomar nu vrijwel volledig gecertificeerd te zijn. Jumbo heeft tien grote winkels, de foodmarkets en logistieke centra gecertificeerd, maar de rest van de winkels (nog) niet. Lidl was eind 2021 al volledig gecertificeerd.
Onverpakt verkopen
Alle winkels die biologische producten verwerken, moeten sinds 1 januari 2021 voldoen aan nieuwe Europese regels, die zijn bedoeld om fraude met bio-producten te voorkomen. Het certificaat is alleen nodig als een bedrijf biologische producten onverpakt verkoopt of bijvoorbeeld biologisch brood wil afbakken, Eko-kaas wil snijden, noten mengen of -het belangrijkst- losse bio-groenten en fruit wil verkopen.
Geen handhaving
Skal gaf de winkelketens tot 1 maart de tijd, waarna kleinere (biologische) winkels zich uit de naad moesten werken, en soms duizenden euro’s kwijt waren, om gecertificeerd te worden. Vervolgens bleek dat de supermarktketens de regels aan hun laars lapten. Dat viel niet goed bij eigenaren van biowinkels.
De ketens konden de regels ook aan de laars lappen omdat Skal begin dit jaar zei vanaf 1 juni boetes te gaan uitdelen, maar dat niet deed. Skal laat weten dat er wel 96 ‘attenderingen’ zijn uitgegeven. De winkels volgden die op, waardoor er geen boetes hoefden te worden uitgeschreven.
De supermarkten wezen erop dat Skal de Europese regels wel heel erg strak interpreteerde. Zo gold een bandje om een courgette niet als verpakking. Met als gevolg dat niet-gecertificeerde winkels de bio-producten toch moeten verpakken. Wat toch vaak in milieu-onvriendelijk plastic gebeurt.
Volgens Skal krijgen binnenkort nog meer winkels een getuigschrift, maar niet allemaal. Ook omdat het niet altijd nodig is, aangezien sommige ketens biogroenten en -fruit verpakt willen verkopen. De organisatie laat ook weten dat winkels die niet gecertificeerd zijn, onaangekondigde controles kunnen verwachten.
Hebben we straks in onze omgeving nog voldoende voedselproducenten over om ons eten rechtstreeks te kopen? Of wordt de gang naar de supermarkt vol buitenlandse en bewerkte producten weer onderdeel van mijn dagelijkse leefstijl, iets dat ik inmiddels vijf jaar geleden met succes afgezworen heb…? Wordt de landkaart op de website van Fietsen voor m’n eten, gevuld met verkooppunten van lokaal eten, straks steeds leger? Net nu we ons vijfjarig bestaan vieren en ik tijdens onze kampeervakantie in Sneek weer dacht: wat fijn dat ik zo op de regiokaart kan kijken voor de juiste adressen en tips voor de melktap, stalletjes en boerenlandwinkels!
Marja van der Ende
Van een afstandje lees ik de berichten over de boerenprotesten. Ik probeer neutraal te blijven en me niet te laten manoeuvreren in één richting in de verschillende kanten van het verhaal. Verhalen over onteigening van familiegrond. Voor de natuur of stiekem toch voor woningbouw? Berichten over geweld om standpunten duidelijk te maken. Klachten over de ondersteboven-vlag omdat het voorbij gaat aan de werkelijke betekenis….
Al fietsend naar die plekken waar mijn boodschappen groeien, zie ik het protestgeluid toenemen. Ik zie meer omgekeerde vlaggen. Ik hoor over de vele tuinders die stoppen of de winterproductie stilleggen door hoge gasprijzen. Over boeren die hun al karige opbrengsten zien verdampen en ook bakkerijen die de deuren moeten sluiten, omdat de kosten voor energie, veevoer en graan de pan uitrijzen door de oorlog in Oekraïne.
Heeft al dat protesteren zin als de beeldvorming in de media scheef is en de regering niet ontvankelijk is voor het schrijnende verhaal van de eigen burgers? Ik vrees dat het verspilde energie is, vechten tegen de bierkaai. Als consument van lokale producten maak ik mij ernstig zorgen over de toekomst van ons voedsel. Vooral over de plek waar het geproduceerd wordt. Kan iemand mij geruststellen dat die kortste weg blijft?
In Friesland vlogen de omgekeerde Nederlandse vlaggen en cynische ‘te koop’ borden bij boerderijen me ook om de oren. Even dacht ik tijdens de tweede week van mijn vakantie, op het eiland Fehmarn in het noorden van Duitsland, dat onze boerenprotesten ook door de Duitse bevolking gesteund werden. De omgekeerde Nederlandse vlaggen die statig wapperden in de wind bleken echter de vlaggen van de Duitse staat Sleeswijk-Holstein te zijn.
In Duitsland lijkt van nood ook geen sprake (behalve wanneer je er benzine gaat tanken). Al fietsend trof ik er uitgestrekte landbouwgebieden zonder protestvlaggen en spandoeken. Volop veeteelt en akkerbouw naast of geïntegreerd in de natuur en een enkele verdwaalde tomatenkas. De lokale producten waren direct terug te vinden bij de plaatselijke fleischerei, bij de vele houten aardappelstalletjes en streekproducten-automaten langs de weg en zelfs in het winkeltje op onze camping. Wat we nu in Nederland meemaken, voelt dan zo oneerlijk. Dit is hoe het bij ons ook hoort te zijn tot in lengte van dagen!
Is er straks nog wel een kortste weg, als de stikstofplannen van het kabinet doorgaan? Als tuinders tegen torenhoge energiekosten blijven oplopen? Als veevoer schaars en duur blijft? Als vissers hun boten stil moeten leggen door te hoge brandstofprijzen? Als de eerlijkere prijsstelling van de korte keten voor veel consumenten te duur blijkt omdat ze hun vaste lasten niet meer kunnen betalen? Stort het voedselproductie-systeem als een kaartenhuis in elkaar?
Of zijn deze ontwikkelingen nu juist broodnodige stappen naar meer van ‘hoe het vroeger was’, waarbij natuur en voedselproductie harmonieus samenwerken? Dat de rek in Nederland eruit is, is al langere tijd duidelijk. Is het werkelijk zo gezond voor ons land als we steeds meer productie proberen te behalen op steeds minder grond? Als we zestig procent van het hier geproduceerde voedsel exporteren naar het buitenland en ook weer heel veel producten importeren die we hier ook (kunnen) produceren, zoals vlees, veevoer en graan?
Ik wens ons toe dat deze crisis doet wat het woord eigenlijk betekent: een keerpunt. Een omkering van steeds maar meer (lees: te veel) belasting van bodem, grondstoffen en mensen, naar minder belasting en naar meer circulaire en natuurinclusieve voedselproductie. Minder druk op het systeem waardoor het zich kan herstellen en blijft functioneren. Het is als een menselijk lichaam in stress. De beste remedie is: de belasting doen afnemen en de belastbaarheid helpen toenemen.
Op de vraag of er straks nog wel een kortste weg is, heb ik natuurlijk geen antwoord. Ik ben slechts een consument die een aantal jaren geleden besloot niet meer naar de supermarkt te willen en toen voor de kortste weg koos. Invloed op de uitdagingen waar we voor staan, heb ik niet.
Een crisis brengt helaas ook altijd slachtoffers met zich mee. Laten we hopen dat het aantal beperkt blijft en de wonden snel weer gelikt kunnen worden. En er dan geen onherstelbare schade is ontstaan…
De kaasboerderij van Freek en Nicole, een kleinschalig familiebedrijf van 200 jaar oud in het Groene Hart, maakt zich al jaren hard voor de natuur. Biologische producten. Natuurbeheer. Kleinschalig. Kruidenrijke graslanden. Boerenwinkel. Toch dreigt het bedrijf ten onder te gaan aan de stikstofplannen. Ze schreven een pamflet over het in duigen vallen van hun toekomsplannen, dat we hier herpubliceren.
Freek en Nicole van Leeuwen
Requiem voor een droom
Vooropgesteld: wij zijn niet zielig. Wij hoeven geen medelijden, medeleven of steunbetuigingen. We zijn gezond. We zijn ook vermogend. Op papier althans, met zoveel grond in eigendom. Een voedselbank is voor ons niet nodig en we wonen heerlijk vrij in de polder. We proberen dus te relativeren en niet te (veel te) klagen. Maar we hebben wel frustraties.
Boer worden
‘Wij’, dat zijn Freek en Nicole. Getrouwd, 44 en 43 jaar oud, twee kinderen. En we zijn boer. Ons bedrijf is een kleinschalige biologische kaasboerderij. In het Groene Hart.
Nadat we in 2004 allebei in Wageningen waren afgestudeerd gingen we aan het werk, zoals dat gaat. Nicole in het onderwijs, ik in de wereld van het ‘agrarisch natuurbeheer’. Een kantoorbaan. Met boeren en lokale natuurorganisaties zocht ik steeds naar de optimale combinatie van voedselproductie en zorg voor de natuur. Ik geloofde en geloof er vast in dat dat zeker mogelijk moet zijn en dat het totaal zelfs meer kan zijn dan de som der delen.
Intussen speelde de vraag: wat te doen met de boerderij van mijn ouders? De boerderij waar ik opgegroeid ben, en waar meer dan 200 jaar familiehistorie ligt. Het bedrijf was weliswaar gezond, maar volgens het Landbouw Economisch Instituut voor de toekomst eigenlijk veel te klein (ruim 40 koeien). Hoe zou je daar nu perspectief in moeten blazen voor een nieuwe generatie? Zonder sterk te groeien, want 200 koeien melken, dat zagen Nicole en ik niet zitten. Biologisch? Zeker, maar dan bleef het toch sappelen en kon het eigenlijk niet uit.
En wilden we eigenlijk wel boer worden? We zijn allebei universitair geschoold, hadden allebei een goede baan – het hoefde niet. Maar de gedachte bleef trekken, en we besloten er toch voor te gaan.
Emigratie werd een gedachte. Naar Frankrijk. Of naar Noorwegen, waar je met een klein bedrijf nog wel een goede boterham kunt verdienen. Op rondreis geweest. Met een makelaar gesproken. Maar ook grote twijfel: kunnen we dat wel?
Toen, rond 2006, maakte ik kennis met een nieuw fenomeen: particulier natuurbeheer. Het idee is daarbij dat grondeigenaren zelf natuur kunnen ontwikkelen. Ik had in Noord-Holland boeren gezien die dit gedaan hadden. Die hadden zich dus niet laten uitkopen voor natuurontwikkeling, maar deze zelf ontwikkeld. Ik had gezien dat natuurbeheer op deze manier ook een kans kon zijn.
Een droombeeld begon te ontstaan: een boerderij die samenwerkt met de natuur. Een boerderij waar de productie van topkwaliteit voedsel en de zorg voor natuur en landschap elkaar niet alleen verdragen, maar versterken. En waar mensen welkom zijn om van beide te genieten.
Eind 2006 heb ik een presentatie gehouden voor de Landinrichtingscommissie in ons gebied. Ik stelde voor om op onze grond een nieuw natuurgebied te ontwikkelen. Op dat moment was er nog maar 1 ander voorbeeld van particulier natuurbeheer in Zuid-Holland. De leden van de Landinrichtingscommissie, waaronder ook natuurorganisaties, waren aanvankelijk zeer terughoudend. Maar ruim 4 jaar later was het zo ver (ik sla nu heel veel stappen over) en werd ons nieuwe natuurgebiedje geopend door de gedeputeerde van de Provincie Zuid-Holland.
Onderdeel van de deal was dat onze buurman, die al langer weg wilde, vrijwillig ruimte maakte en zijn bedrijf aan ons verkocht. Na spannende gesprekken met de bank konden we dat net rondrekenen. Ook zijn landerijen betrokken we bij het nieuwe natuurgebied. En ik en Nicole gingen met ons pasgeboren dochtertje op zijn boerderij wonen, 700 meter van de boerderij waar ik opgegroeid ben.
De lokale kranten schreven erover. En ook de vakpers uiteraard. Pioniers, dat waren we. Een voorbeeldbedrijf. Vanuit het hele land kwamen boeren, natuurbeheerders en beleidsmakers bij ons kijken. Ik werd ook regelmatig uitgenodigd om een presentatie te geven over wat we gedaan hadden.
Ondertussen betekende dit alles wel dat onze keus gemaakt was: we gingen het bedrijf van mijn ouders overnemen. In 2008 stapte ik in de maatschap. In 2010 kwam de deal met de natuurontwikkeling en de koop van de boerderij van de buurman rond. In 2011 werden we biologisch.
En we troffen het. De markt zat mee. Nederland zat in een economische crisis, maar de animo voor biologisch, lokaal, diervriendelijk en natuurvriendelijk geproduceerd voedsel nam alleen maar toe.
Nieuwe stappen
We zaten niet stil. We volgden cursussen over kringlooplandbouw en deden mee aan projecten over natuurbeheer en lokale voedselketens. Langzaam groeiden we toe naar een nieuwe grote stap. Het werd tijd om te gaan denken aan een nieuw, toekomstbestendig stalgebouw dat paste bij onze nieuwe bedrijfsvisie. Een stal die past bij natuurbeheer. Die dus een goede kwaliteit, bodemverbeterende mest produceert. Die energieneutraal is. Die emissiearm is. Die optimaal welzijn voor de dieren biedt. Waar kalfjes bij de koe gehouden kunnen worden. En nog 100 wensen.
Op 17 februari 2017 was het zo ver. Op de voormalige boerderij van de buurman werd onze nieuwe stal in gebruik genomen. Een feestelijke dag. Er was gebak en er waren veel mensen. Ook was er opnieuw veel vakpers aanwezig. Onze nieuwe stal was uitgerust met enkele innovaties die de aandacht hadden getrokken, waaronder een nieuw type emissiearme vloer en een speciaal en uniek uitmestsysteem dat de mest van de koeien verwerkte tot hoogwaardige vaste stromest.
De stal bood plek aan 60 koeien. Veel minder dan de combinatie van het bedrijf van mijn ouders (40 koeien) en het bedrijf van de vertrokken buurman (55 koeien) samen had. Maar voor ons genoeg en passend bij onze ambitie om extensief te werken en maximaal ruimte te bieden aan de natuur.
Niettemin mochten we al meteen de stal niet helemaal benutten. Er was gedoe rondom het fosfaatplafond en er werd een nieuw stelsel van fosfaatrechten ingevoerd dat keihard werd vastgepind op het aantal koeien dat je op 2 juli 2015 had. Voor ons betekende dat: 50 koeien, meer niet.
Dat was even slikken, maar we gingen door. En opnieuw zat de markt mee en ging het ons voor de wind.
En opnieuw werden we in alle vakbladen gepresenteerd als een voorbeeldbedrijf. Honderden boeren heb ik ontvangen. En ook ambtenaren, politici, waterschapsbestuurders, gedeputeerden, burgemeesters, onderzoekers, talloze studenten, de staatssecretaris en zelfs de bijna voltallige Raad van State (zonder de koning helaas). Allemaal geinteresseerd in deze landbouwpioniers met hun innovaties.
Natuurlijk was dat leuk. Tegelijk was het ook gewoon hard werken. Een zeer aanzienlijke hypotheek was inmiddels de harde realiteit, maar we zagen de toekomst zonnig in, en waren nog lang niet klaar met onze ambities.
Eind 2018 volgde de volgende grote stap: de overname. Dit was een heel spannend proces. Het was precair omdat wij natuurlijk nooit de werkelijke waarde van het bedrijf en alle bezittingen aan mijn ouders konden betalen en er dus een forse gunfactor bij kwam kijken. Maar we kregen het rond en per 1 januari 2019 waren Nicole en ik de eigenaren van de boerderij. En mijn ouders formeel met pensioen, hoewel ze nog volop (ook nu nog) bleven meehelpen. Het is ook hun levenswerk tenslotte.
Illegaal
Maar toen, eind mei 2019, kwam die inmiddels legendarische uitspraak van de Raad van State over de PAS – het ‘programma aanpak stikstof’. De Raad verklaarde deze PAS onverwijld naar de prullenbak. En dat veranderde alles voor ons, hoewel ik dat toen nog niet besefte.
De PAS was het stuk wetgeving dat had gegolden toen wij de vergunningen aanvroegen voor de bouw van onze nieuwe stal. Volgens de PAS moest je dan de gegevens van je nieuwe situatie invoeren in een rekenmodel (Aerius). Als de door dat model berekende extra uitstoot van stikstof hoger was dan een bepaalde waarde moest je vergunning aanvragen. Zat je daar onder, dan kon je volstaan met een melding.
Dat laatste gold voor ons, dus wij hebben netjes een melding gedaan. Onze extra uitstoot was vrijwel niks.
Maar doordat de PAS nu door de Raad van State werd afgekeurd, was ook onze melding plotseling niets meer waard. En waren we dus zomaar, buiten onze schuld, illegaal. Want nu vielen we terug op oudere wetgeving waarin een natuurvergunning vereist is. En die hebben we niet.
Feitelijk zijn we daardoor vogelvrij. Iedereen die dat wil kan om handhaving verzoeken bij de Provincie. Wie dat doet, en lang genoeg volhoudt, krijgt uiteindelijk gelijk, want wij zijn ontegenzeggelijk illegaal met ons bedrijf zonder natuurvergunning, en dan moet ons bedrijf dus stoppen. Daar komt nog bij dat het de mogelijke bezwaarmakers alvast gemakkelijk is gemaakt omdat, onder druk van WOB-verzoeken, onze adresgegevens als PAS-melder op de website van de overheid openbaar gepubliceerd zijn – wat behoorlijk bedreigend voelt, en ook als een aantasting van onze privacy. Terwijl we er dus niks aan konden doen, en we alles volgens de wet hebben gedaan.
Maar ook als er niemand om handhaving verzoekt, hebben we er nog last van. Veel banken financieren geen ‘PAS-melders’ meer. Gelukkig is onze trouwe Triodos vooralsnog wat soepeler, maar hoe lang nog?
In de eerste periode na de uitspraak van de Raad van State realiseerden wij ons deze gevolgen nog niet zo. De minister en alle politici spraken zich onmiddellijk uit voor legalisatie van de ‘PAS-melders’, dus aanvankelijk dachten wij: dat komt wel goed. Bovendien: waar praten we over? Onze extra uitstoot was vrijwel nul.
Maar vanaf halverwege 2021 werd dat gevoel anders. De minister heeft diverse keren geroepen dat ze de ‘PAS-melders’, zoals we nu dus heten (en we zijn met ca. 3.500) zo snel mogelijk gaat legaliseren. Maar de uitspraken van rechtbanken die alle stappen om dit te bereiken afkeuren stapelen zich inmiddels op, en het eind lijkt nog lang niet in zicht. Ik durf de stelling wel aan dat dit nog zeker 5 jaar gaat duren, en mogelijk nog veel langer.
Deze situatie duurt tot op de dag van vandaag voort. We hebben inmiddels diverse stappen gezet om tot legalisatie te komen. Maar dit verloopt zeer traag en dat heeft alles te maken met de totale impasse rond stikstof – er is simpelweg geen ruimte voor nieuwe vergunningen en dus ook niet voor ons.
Een kaartje
De jaren en de maanden verstrijken. De verkoop van onze biologische kaas bereikte in de coronatijd een piek. Zoals ik al zei: wij zijn niet zielig. De aantallen weidevogels in ons natuurgebiedje nemen elk jaar een klein beetje toe. Elk jaar zijn er meer kruiden te zien in de weilanden. Er broedt sinds 2019 elk jaar een paartje Steenuilen bij ons op de boerderij. En in 2020 werd ons bedrijf als één van 40 boerderijen in Nederland geselecteerd door Staatsbosbeheer als partnerboerderij, om samen met Staatsbosbeheer een nieuw soort pachtrelatie te gaan ontwikkelen.
Eind 2021 zijn we bovendien een nieuwe samenwerking aangegaan met een stel dat een zorgtak op onze boerderij is begonnen. Ze bieden dementerende ouderen een dagbesteding aan. Met hen onderhouden ze een groentetuin en kweken ze kruiden en zachtfruit. Daarmee gaat een oud ideaal in vervulling, namelijk om ons bedrijf ook een zekere sociale functie mee te geven.
In mei 2022 begon in de landelijke pers de spanning toe te nemen over de aanstaande plannen van de nieuwe minister van Stikstof en Natuur, Christianne van der Wal, voor het terugdringen van de stikstofuitstoot. Op vrijdag 10 juni kwam er de langverwachte ‘duidelijkheid’.
Een kaart.
Op die kaart kleuren. Nou ben ik kleurenblind. Paars en blauw, donkergroen of lichtgroen, ik kan het eigenlijk niet goed onderscheiden. Maar na inzoomen en vragen en nog eens kijken werd het duidelijk.
Onze boerderij, dat wil zeggen het erf, ligt in een gebied met een reductiedoelstelling van 47 %. Onze weilanden echter – het door onszelf ontwikkelde natuurgebied – hebben een reductiedoelstelling van 95 % meegekregen. En ja, inderdaad, ómdat het natuurgebied is.
Dit kan niet waar zijn, dat was de eerste gedachte. Als dit waar is, is het namelijk gewoon afgelopen met ons bedrijf. Een reductie van 95 % betekent gewoon: stoppen.
De tweede gedachte was: dat gaat echt niet gebeuren. Onze uitstoot is zo klein, en we werken biologisch, natuurvriendelijk, wat voor zin zou het hebben als wij moeten stoppen?
Plan B
Drie weken later hebben Nicole en ik echter besloten dat we een plan B gaan uitwerken. De minister heeft gezegd dat de kaart slechts een ‘praatstuk’ is. Maar de doelen blijven wel staan. Dat betekent concreet dat enerzijds de reductiepercentages nog helemaal niet vast staan. Anderzijds betekent het ook dit: als bij ons de reductiepercentages zouden zakken, zullen ze ergens anders moeten stijgen. En daar woont ook iemand die op het kaartje gekeken heeft. Daar komt dus een ‘beschaafde oorlog’ van, verwacht ik, waar wij liever niet op wachten.
Verder is er in de Tweede Kamer een motie aangenomen die zegt dat biologische bedrijven en ‘voorlopers’ zoveel mogelijk ontzien moeten worden. Maar dat was met de fosfaatrechten ook zo – meerdere keren zelfs. En dat heeft toen geen fluit geholpen. Een motie zegt niets. Er staat niet in hoe iets moet gebeuren – het is geen plan. Het is vooral een middel van politieke partijen om te laten zien waar ze voor staan.
Een plan B. Want zelfs als het ‘gebiedsproces’ mocht opleveren dat wij wel mogen blijven, hoe mogen we dan blijven? Mogen we dan nog wel mest uitrijden? Moeten we eerst vergunning aanvragen om de koeien nog buiten te mogen doen? Dat is namelijk serieus aan de orde. Mogen we dan 50 koeien houden en nooit meer? Heeft een generatie na ons nog wel ontwikkelingsmogelijkheden?
Bovendien heeft minister Staghouwer gezegd dat hij miljoenen beschikbaar heeft om boeren massaal te helpen ‘omschakelen’ naar een extensievere, natuurvriendelijkere bedrijfsvoering. Een omschakeling die wij in 15 jaar, zegmaar, op eigen kracht al hebben doorlopen. Ik begrijp dat allemaal wel, maar de vraag naar producten uit deze niche zal niet navenant groeien, en dus is de kans groot dat onze niche in feite verdwijnt. En daarmee ons verdienmodel.
Samenvattend: onze boerderij is een kleinschalig familiebedrijf, 200 jaar oud en nu inmiddels bewoond door de 6e en 7e generatie. In 2010 hebben we het bedrijf van de buurman gekocht en daarmee een kleine 40 koeien weggesaneerd. Plus jongvee. Op eigen kosten. We hebben een natuurgebied aangelegd van 32 hectare. Op onze eigen grond. We zijn omgeschakeld naar biologische landbouw. We leveren positieve natuurresultaten. We produceren hoogwaardige kwaliteitsproducten die vrijwel allemaal lokaal worden afgezet.
Tegelijk zijn we nu door overheidsfalen feitelijk illegaal en vogelvrij, en komen de stikstofplannen er op neer dat wij hier te veel zijn en dat ons verdienmodel verdwijnt. Als de plannen uitgevoerd worden zoals het nu op papier staat, moeten wij sluiten.
Plan B dus. Hoe en wat precies, daarvan hebben we nog geen idee. Maar wij willen handelen voordat het te laat is. Wij zijn namelijk niet zielig.
Intussen melkt Nicole nog steeds tweemaal daags de koeien. De kalfjes blijven inmiddels enkele weken bij de eigen moeder. Ik maak nog steeds 4 of 5 keer in de week kaas. Ook nemen wij nog deel aan diverse projecten over bijvoorbeeld biodiversiteit op de boerderij, duurzaam bodembeheer, en emissiebeperking. Maar daar twijfelen we steeds meer over. Wat heeft het eigenlijk nog voor zin?
Vier dagen in de week is ons winkeltje open. Met de klanten praat ik over stikstof, boerenprotesten (waar wij overigens nog nooit aan meegedaan hebben) en natuurbescherming.
Tot mijn verbazing blijkt vrijwel iedereen het logisch en vanzelfsprekend te vinden dat wij met ons bedrijf gewoon door zullen kunnen gaan. Ik leg uit dat dat allerminst zeker is. Ik grap niettemin dat kaas hamsteren voorlopig nog niet nodig is. Dit hele verhaal gaat nog jaren duren. Toch begrijpen de meesten die ik spreek het niet. Jullie bedrijf: biologisch, extensief, kringloop, natuurvriendelijk, sociaal, diervriendelijk. Hoezo zou dat weg moeten. Zo wilden we het toch?
Tja, leg dat maar eens uit…
“Het probleem is niet dat je niet weet wat je moet doen, maar dat je niet doet wat je allang weet”. Deze uitspraak van #omdenken gebruikte ik op 11 juli tijdens de workshop ‘Lokaal eten: gezonder en goedkoper?’, georganiseerd door Vitis Welzijn bij Bibliotheek Westland. Ik vertelde over de inzichten die ik kreeg na vijf jaar wegblijven van bewerkte voeding en fietsen naar de lokale tuinder en boer om eten te kopen.
Marja van der Ende
Een workshop betekent actief aan het werk gaan. In groepjes ging men aan de slag met het vinden van lokale voedselproducenten en kleine winkels op de regiokaart van Fietsen voor m’n eten – Westland. Puzzelen waar de ingrediënten van courgettesoep, broccoli-ovenschotel, pesto van radijsjesblad en Pasta di Marja (eigen recept) óók te koop zijn. Waar ze rechtstreeks van het land of uit de kas zo op je bord belanden, zonder te veel tussenschakels. Verser dan vers omdat er een minimale transporttijd is. Het puzzelen bleek aanstekelijk te werken.
Nu denk je misschien: “Maar ik weet echt niet wat ik moet doen!” Mag ik je dan herinneren aan hoe het vroeger ging? Mijn opa was tuinder op volle grond. Hij deed toen al aan strokenteelt omdat dat gangbaar was en hij had naast de kas een rijtje aalbessenstruiken en ander lekkers. Het vlees dat het gezin at, kwam van het varken dat op de tuin liep en de schillen kreeg. Verder was er ruilhandel tussen tuinders en boeren en werd brood bij de plaatselijke bakker gekocht om de Schijf van Vijf voor het gezin compleet te maken. Er was eens… een tijd waarin alles biologisch geteeld was. Die goeie ouwe (gezonde) tijd….
Deze manier van leven zit nog steeds in ons DNA. We waren altijd al jager-verzamelaars met meer voedselschaarste dan overvloed. Er was een natuurlijke harmonie in wat de natuur gaf en nam. Kunnen we nog terug naar die leefstijl? Als je #omdenkt, is alles mogelijk!
Omdenken in de kortste weg
De weg terug naar vroeger lijkt nu, met de boerenprotesten, verder weg dan ooit. Maar er zijn ook genoeg lichtpuntjes. De boeren die al jaren bezig zijn met het omvormen tot natuurinclusieve landbouwbedrijven, met respect voor de natuur, weidevogels en insecten. Boeren die aan strokenteelt doen om de bodem terug naar een natuurlijke balans te brengen. Biodynamische tuinders die de kringloop in hun bedrijf sluiten om verspilling en vervuiling te voorkomen. Er gaat al heel veel goed en gelukkig zie ik daarvoor ook aandacht in de media.
De afgelopen vijf jaar heb ik me, door te gaan fietsen voor mijn eten en om mijn nieuwsgierigheid te voeden, verdiept in de ontwikkelingen in de land- en tuinbouw. Maar ik heb nog maar het topje van de ijsberg aan informatie tot me kunnen nemen. Ik weet nog slechts minder dan de helft van wat er allemaal gaande is.
Wat ik wel weet, heb ik gedeeld met de bezoekers in de workshop. Dit was al zo een overlading aan informatie dat het duizelde in de ruimte. Voor een paar mensen die naderhand naar me toe kwamen, waren er puzzelstukjes op hun plek gevallen. Ze bedankten me voor de mate van verdieping die ik als leek inmiddels bereikt had in de materie. Ik hoop dat ze daardoor het zetje hebben gevonden om de kortste weg te vinden en zelf op onderzoek uit te gaan.
Missie
Ik had het geven van deze workshop zelf ook nodig om weer te voelen waar ik eigenlijk mee bezig ben met dat fietsen naar de korte keten. Om mijn missie nog sterker voor ogen te hebben: mensen bewegen kritischer naar het product te kijken, dat zij dagelijks in hun mond stoppen.
Welke weg heeft het afgelegd voordat het op hun bord is beland? Hoe is het geteeld? Wie heeft het (door)verkocht? Tegen welke prijs is het verkocht? Is er verspilling opgetreden? Is de aarde slechts beroofd van grondstoffen of is er ook iets voor terug gegeven? Is er nog iets van voedingswaarde over zodra het gegeten wordt of is het slechts vulling? Hoeveel afval heeft het opgeleverd? Is het wel gezond voor mijn lijf?
Dit zijn serieuze vragen die we onszelf en de winkel waar we het kopen niet dagelijks stellen. Daarom moet er nog veel meer transparantie komen. Niet in de vorm van verwarrende nutri-scores en andere keurmerken, maar workshops om consumenten te prikkelen om vragen te stellen en een andere weg te (her)ontdekken.
Een om(denk)weg terug naar onze natuur. Ik ben graag het verbindende (fiets)paadje….
Het gaat goed met de korte keten. Heel goed zelfs, zegt Jan Willem van der Schans, expert en onderzoeker korte ketens. Supermarkten doen -schoorvoetend, dat wel- projecten met lokale bedrijven en bij consumenten en de overheid is er meer draagvlak. Daarbij is de korte keten eigenlijk veel groter dan de meeste mensen denken, zegt hij.
Wouter van Wijk
“Het gaat echt beter dan vijf jaar geleden. Er is in brede zin gewoon meer aandacht voor: de korte keten wordt vaker benoemd in de politiek en komt vaker voor in de media en in discussies. Het past ook in deze tijd. Het globale voedselsysteem heeft meer risico’s dan we dachten. Dat zie je nu duidelijk door de oorlog in Oekraïne.
Daarbij zijn er een aantal iconische doorbraken bij supermarkten en grote cateraars. Supermarkten kopen meer rechtstreeks bij boeren in en binnen de overheid zie je ook initiatieven. Zo heeft Jumbo bijvoorbeeld de zuivelketen ‘Van dichtbij’. Ook Albert Heijn werkt met kortere ketens en communiceert hierover.
Een ander mooi voorbeeld is Dienst Justitiële Inrichtingen, DJI, de overheidsdienst die gevangenissen beheert. Die heeft bij de aanbesteding van voedsel, een contract van een aantal miljoenen per jaar, de korte keten positief gediscrimineerd. Uiteindelijk hebben Vitam, Eurest Sodexo het contract gekregen. Dat zijn op zich klassieke cateraars, maar ze werken nadrukkelijk samen met korte keten partijen zoals Boerschappen en Local2Local.
Uit onderzoeken blijkt dat de korte keten in omvang een miljardenomzet heeft, vergelijkbaar met biologische producten. Dat verwacht je misschien niet, maar het komt omdat de korte keten veel breder is dan je denkt. Het lijkt nu soms net alsof lokaal voedsel meteen een hip nieuw iets is, van foodies met ringbaardjes, maar dat is niet zo. Een groot deel van de korte keten bestaat uit regionale voedsel netwerken, die al bestonden voor de globalisatie. Die hebben zich hebben weten te handhaven tegen de verdrukking in. Denk aan marktlui die al decennia producten uit de korte keten op markten verkopen. De klassieke dagmarkt is eigenlijk nooit volledig door supermarkten weggedrukt. Hier in Rotterdam op het Afrikaander Plein staan aardappeltelers uit Hoeksche Waard die al veertig jaar hun aardappelen verkopen direct aan de eindconsument. Denk ook aan handelaren die kaas, gemaakt door boeren uit de Krimpenerwaard, rechtstreeks of met een tussenschakel verkopen aan het Rotterdamse publiek. Dat is ook de korte keten.
Er is wel een probleem. In de middeleeuwen hadden de provincies en steden regels over voedselmarkten. Wat wel en niet kon. Die regels worden niet of nauwelijks nog gehandhaafd. Met als gevolg dat je nu ‘’lokaal’’ fruit koopt bij die leuke fruitstalletjes langs de weg, terwijl het gewoon uit Spanje komt. Of aardbeien uit Polen. Er wordt van alles geroepen. Met kaas zie je hetzelfde. Zo heb je De Rotterdamsche Oude. Zo’n naam impliceert dat de melk uit Zuid-Holland komt. Maar dat is helaas niet zo. Ze hebben een heel verhaal over smaak en authenticiteit, maar het waren gewoon een paar zakenmannen die in de skybox van Feyenoord bedachten dat er ook een stukje ‘Rotterdamse’ kaas bij het bier moest.
Het probleem van dergelijke, op halve waarheden gebaseerde oorsprong-claims, is dat het leidt tot oneerlijke concurrentie. Dan ligt in het schap een stuk kaas met melk uit de korte keten, van een boer die natuurvriendelijk werkt, naast een ‘Rotterdamse’ kaas die goedkoper is en ook heel vriendelijk lijkt. Het is een nieuwe taak voor de consumentenautoriteit, zou ik zeggen. Claims over de korte keten moeten ook gewoon kloppen. Pak dit landelijk aan of juist regionaal of lokaal, zoals vroeger.
Daarbij zie je ook problemen in de logistiek en de eisen van supermarkten. Zo verkoopt Landgoed Mariënwaerdt aardbeienjam van het landgoed. Maar de aardbeien komen vaak uit Polen! Ik zat tijdens een etentje ooit naast de kasteelvrouwe. Ze vertelde dat dat wel moest, want als je in de supermarkt wilt liggen, moet je jaarrond leveren. Waarom is dat? Waarom zeggen we niet: ’s winters geen aardbeienjam? Mensen zeggen dan wel eens Jan Willem, je bent te idealistisch, je denkt dat supermarkten nog te veranderen zijn. Dat denk ik inderdaad. Ik wil graag de inkoop van supermarkten veranderen. Nu kunnen inkopers daar pas carrière maken als ze een lagere prijs hebben afgedwongen. Dat moet echt anders. We moeten toe naar inkopers die afspraken voor de lange termijn maken met boeren. Dat gebeurt veel te weinig. Het is niet zwart-wit kapitalisme versus idealisme. Het is slim inkopen versus dom inkopen.
Het gaat ook wel eens fout binnen bedrijven die zich richten op de korte keten. Een voorbeeld is de supermarktketen Agrimarkt. Deze keten was in handen van de boerencoöperatie CZAV. De Agrimarkt had korte lijntjes met boeren als toeleveranciers. Het liep als een tierelier, maar helaas is het door de boeren zelf om zeep geholpen. Verkocht aan de Jumbo. Terwijl je het als boer juist van dat soort bedrijven moet hebben. De Jumbo is ook veel minder gemotiveerd om het Zeeuwse en het Zuid-Hollandse landschap mee te nemen in hun beleid. Agrimarkt deed dat wel.
Het is alleen maar duidelijker geworden dat je de regionaal opererende familiebedrijven moet koesteren, terwijl er steeds meer verdwijnen. Zo’n bedrijf is voor altijd weg. Dat is zó zonde, want je hebt echt de hele keten nodig om te kunnen functioneren. Dat zag je ook bij de fruitveiling in Geldermalsen. Die heeft altijd tot doel gehad de kleine fruitteler te helpen aan afzet in een regionale markt. Totdat drie jaar geleden het bestuur besloot dat het anders moest. Men zette in op globalisering. Zonde!
Je moet ook verwerkende capaciteit hebben. Als die in handen is van een paar grote jongens, dan wordt het moeilijk. Als je een bier wilt maken van natuurinclusieve granen uit de korte keten, dan moet je bijvoorbeeld ook een mouterij hebben. Daar zijn er maar een stuk of vijf van in Nederland. De meesten zijn enorme, industriële bedrijven. Die kunnen niks met de opbrengst van een paar natuurinclusieve graan akkertjes. Dergelijke kleine hoeveelheden vermouten wordt veel te duur. Dat zag de provincie Zeeland ook. Om de korte keten te beschermen heeft de provincie aandelen genomen in mouterij De Swaen, in Kloosterzande. Om te voorkomen dat de mouterij weer in handen komt van een grote investeerder die niets met natuurinclusieve korte ketens heeft. Dat is heel slimme industriepolitiek. Daar hebben we meer van nodig.
Ook is er te weinig transparantie in de opbouw van de kosten van voedsel. Dat moet veel beter. We moeten door de brei van bullshit heen als we de supermarkten en zuivelverwerkers willen veranderen. Dat is misschien moeilijk, maar het moet. En er moet echt melk uit Midden Delfland in de Rotterdamse kaas komen, dat is echt wel een wens van mij.”
“CDA pleit voor minimumleeftijd voor fastfood”. Zomaar een recente krantenkop die mijn aandacht vangt. Het doet me mijmeren over vroeger, toen deze discussie helemaal niet nodig was.
Marja van der Ende
Ik ben grootgebracht met een Westlands prakkie: veel groenten en aardappelen en een stukje vlees of vis. Lekker door elkaar prakken en een flinke schep jus erover. Omdat mijn vader vrachtwagenchauffeur was bij een transportbedrijf voor groenten en fruit, kregen wij elke vrijdagmiddag een grote doos vol gezond lokaal lekkers. Op zaterdag maakte mijn moeder zelf macaroni of haalden we bij hoge uitzondering Chinees. Alleen op verjaardagen aten we patat met frikadellen en kroketten bij de plaatselijke snackbar vandaan. Dat was toen nog bijzonder.
Wat ons toen met de paplepel werd ingegoten, blijkt nu niet zo normaal meer. De voedingsindustrie heeft met haar pakjes en zakjes steeds meer terrein gewonnen en verse groenten en fruit vervangen. Dat er onlangs in een paar jaar tijd in mijn eigen woonplaats twee hamburgerrestaurants van die grote Amerikaanse ketens zijn gevestigd, baart me zorgen. Grote sappige gele paprika’s en courgettes vol vitamientjes groeien vlak naast die grote gele M. De gemeente faciliteert, de jeugd consumeert, en fast ook.
Het verbaast me ook steeds weer dat de kindermenu’s in de horeca nagenoeg altijd uit fastfood bestaan. Als volwassenen eten we meestal kwalitatief beter en culinair bereid voedsel als we gaan uit eten. Waarom doen we onze kinderen het dan aan om hen kipnuggets en industriepatat voor te laten schotelen?
Kroketten of aardbeien uit de muur?
De korte keten speelt gelukkig steeds handiger in op de wens om fast iets lekkers te halen. Zo hebben steeds meer boeren en kwekers een automaat om fruit, groente, zuivel en vlees te kunnen kopen. Zelfbediening en soms zelfs 24 uur per dag open, voorzien van contant betalen en draadloos pinnen. Als het zo snel en makkelijk gaat, haal jij dan nog kroketten uit de muur? Of fiets je samen met je kinderen richting de automaat om sappige snoeptomaatjes, kersen, aardbeien, een flesje rauwe melk of een stukje boerenkaas te verorberen?
Zo doet het pleidooi over de minimumleeftijd voor fastfood me de wenkbrauwen rijzen. Ook al lijkt het een goed idee, er is in mijn optiek iets anders nodig: betere voorlichting aan ouders en verzorgers. Die moeten bessen uit de muur trekken in plaats van een hamburger.
Al sinds ik rondloop in de wereld van gezondheid en de eerste opleidingen over voeding ging volgen, wordt het onderwerp ‘voorlichting vanuit de overheid’ bestempeld als betutteling en is het dus een no-go. De overheid mag zich vooral niet bezighouden met regels en verboden, we mogen toch zeker zelf weten wat we in onze mond stoppen?
Die vrijheid gaat echter samen met een eigen verantwoordelijkheid: dat we die keuze wel bewust kunnen maken. Weten wat we in onze mond stoppen, betekent ook weten wat de gevolgen zijn voor onze gezondheid. En daar schort de informatievoorziening vaak aan. We krijgen het niet meer met de paplepel ingegoten en veel informatie is in de huidige generatie van jonge ouders verloren gegaan.
Wat wel werkt
Ik ben een voorstander van duidelijkheid. Als uit onderzoek van artsen blijkt dat fastfood een groot gezondheidsprobleem in onze maatschappij veroorzaakt, dienen overheden te handelen naar hun adviezen. Dat betekent vestigingsvergunningen voor fastfoodrestaurants weigeren, faciliteren van gezonde voedselproductie, en voorlichtingscampagnes en leefstijlprogramma’s voor inwoners ondersteunen. Stoppen met fastfood faciliteren en juist wel aanmoedigen van voorlichting en stimulering van gezond eten (en bewegen), keert de wereld weer om.
Die voorlichting en stimulering kan prima bij lokale voedselproducenten plaatsvinden. Veel boeren, kwekers en aanverwante organisaties zijn al actief met schoolprogramma’s en zelfplukdagen, waarbij op een speelse manier aan kinderen geleerd wordt hoe het eten op hun bord groeit en waarom het zo gezond is. Hoe verser, hoe beter. Hopelijk leidt dit op de langere termijn weer tot herontwikkeling van smaak en bewustzijn van kinderen over wat gezond voor hen is. En motiveert het hen om lokaal eten te kopen als ze later groot zijn.
Weerstand tegen fastfood
Het zou mooi zijn als het spelenderwijs leren over gezonde voeding, ook leidt tot een natuurlijke weerstand tegen fastfood. Sinds ik de kortste weg naar pure lokale producten heb ontdekt, heb ik geen voet meer in een Amerikaanse hamburgertent gezet. Het ultra-bewerkte eten daar is slechts vulling, geen voeding.
Door de bewerkingswijze die een broodje hamburger ondergaat, blijft er nagenoeg geen voedingswaarde meer over. Van fastfood weten we vaak helemaal niet waar het vandaan komt, hoe de ingrediënten geteeld zijn en hoe lang het al onderweg is naar het fastfoodrestaurant. Laat staan hoe het verder bereid wordt en gevuld wordt met toevoegingen om het langer houdbaar te maken en sneller te kunnen bereiden.
Dan kun je als boer nog zulk mooi graan, vlees en kaas hebben geleverd voor de broodjes, van waardevolle energie blijft niks meer over. Wellicht dat het blaadje sla nog wat waarde bevat, maar ook dat valt te betwijfelen door de lange weg die het heeft afgelegd. Want de vraag blijft of die ingrediënten wel uit Nederland komen. Het is onvoldoende duidelijk.
Ik kan de gedachte om een Mac of een Kingsize van zoiets levenloos in mijn mond te stoppen, niet verdragen. Mijn lichamelijke weerstand ertegen is een functionele drempel om dergelijke ketens nog langer te steunen. Ik gun iedereen die weerstand.
Eet ik dan helemaal nooit burgers? Natuurlijk wel! Maar dan liever zelfgemaakt of bij een lokaal restaurant waarvan ik weet dat de kok met passie de gerechten bereidt en graan, vlees, kaas en sla uit Nederland komen. Dat is gewoon een kwestie van jezelf informeren. Dan maak je andere keuzes voor je eigen gezondheid. En uiteindelijk doe je dat ook voor de ander, voor een gezonde maatschappij. Zodat de overheid ook geen minimumleeftijden hoeft op te leggen. Gezond voedsel heeft tenslotte geen minimumleeftijd.
Sinds enkele maanden heeft iedereen te maken met forse prijsstijgingen. In april bleek dat prijzen van dagelijkse boodschappen de afgelopen tijd ruim tien procent waren gestegen en de Europese Commisie verwacht dat het nog niet over is. Hoe gaan producenten, telers en verkopers van voedselboxen om met prijsstijgingen van soms wel 20 tot 30 procent?
Kees Vermeer
Arike Mijnlieff van de Voedselfamilie Krimpenerwaard heeft geen specifieke informatie over producenten in de Krimpenerwaard, maar ziet wel een keten van kostenverhogingen. “Dat gaat van zaadteelt en voedsel voor de dieren tot voedselproductie en de energierekening. Ik denk dat nu meer mensen nadenken over duurzame energie zoals zonnepanelen om energiekosten te besparen. Maar boeren en producenten deinen allemaal mee in het grote geheel. Niemand ontkomt aan hogere prijzen. We merken wel dat supermarkten meer geïnteresseerd raken in streekproducten, hoewel dat wellicht een trend is die al langer gaande is.”
Het familiebedrijf De Veerstalhoeve in Gouderak is een boerderijwinkel met producten van het boerenland. Eigenaar Henk van Drunen ziet ook dat alle productie- en inkoopprijzen omhoog gaan. “Je moet daarin meegaan, je bent gedwongen om het door te berekenen in de producten in de winkel. Maar je kunt prijzen niet in één keer te veel verhogen. Dat is wel een knelpunt. Klanten begrijpen het over het algemeen wel, want ook elders betalen zij meer voor de boodschappen. Prijzen stijgen immers momenteel overal. Ik weet niet of er nu meer of minder mensen in onze winkel komen dan voorheen. Tijdens corona waren boerderijwinkels erg populair, en nu stabiliseert het aantal bezoekers. Maar wat daarvan de reden is, is moeilijk te zeggen. Ik merk wel dat mensen veelal op de fiets komen, of meer tegelijk meenemen zodat ze minder vaak hoeven te komen. Iedereen moet creatief met de situatie omgaan.”
De Streekwinkel Krimpenerwaard in Schoonhoven heeft medio 2021 de Krimpenerwaardbox (de lokale boodschappenbox met streekproducten) onder zijn hoede genomen. “Ook wij zien bij veel leveranciers aanzienlijke prijsstijgingen, soms wel 25 of 30 procent”, zegt Corine de Haij van de Streekwinkel. “Wij zijn pas bijna een jaar bezig met de Streekwinkel Krimpenerwaard. We denken dat er nu wat terughoudendheid is om streekproducten te kopen, omdat die vaak toch wat duurder zijn. Maar we hebben daar geen onderzoek naar gedaan. Dat gaan we wel doen: binnenkort zetten we een enquête uit onder de huidige klanten en gaan we ook over de prijzen iets vragen.”
“Wij zien bij veel leveranciers aanzienlijke prijsstijgingen, soms wel 25 of 30 procent”
Corine de Haij, Streekwinkel Krimpenerwaard
Volgens inkoper Kirsten Reininga van Rechtstreex, online aanbieder van lokale producten, werken de hoge prijzen bij leveranciers door in alle aspecten van de bedrijfsvoering, zoals transport, verpakking en arbeid. “Zij ontkomen er niet aan om de prijsstijgingen door te berekenen aan ons. Ik ga wel met hen in gesprek, zodat we samen kunnen zoeken waar speling mogelijk is. Het kan bijvoorbeeld gunstig zijn om de prijs toch wat lager te houden, omdat er bij een grote prijsstijging misschien niets meer wordt verkocht. Die keuze ligt bij de leverancier.”
Maarten Bouten van Rechtstreex ziet de afgelopen tijd iets minder bestellingen in de webshop. Maar dat kan meerdere oorzaken hebben: “De coronabeperkingen zijn voorbij, er zijn verschillende vakantieperiodes geweest en nu zijn er de hogere prijzen. Dat is allemaal van invloed op hoe en waar mensen hun boodschappen doen.”
De hoge prijzen zorgen overal voor hoofdbrekens bij consumenten en producenten. Maar is er ook een andere kant? Arike Mijnlieff denkt van wel: “We hebben de indruk dat steeds meer consumenten naar de boer in de buurt gaan voor hun boodschappen. En dan liever op de fiets dan met de auto. Dat vind ik positief. Er komt meer bewustzijn over bijvoorbeeld energie en warmte: het is niet vanzelfsprekend dat dat altijd overal goedkoop beschikbaar is. We worden met ons allen nu met de neus op de feiten gedrukt.”
Maarten Bouten ziet dat ook: “Wij hebben geen vaste prijsafspraken met leveranciers. Zij bepalen de prijs zodat zij een eerlijke prijs krijgen voor hun producten. Onze klanten betalen nog steeds de werkelijke kosten voor producten, alleen zijn die nu hoger geworden. Voedsel was tot nu toe over het algemeen laag geprijsd. Nu moeten we wennen aan realistische prijzen. Als het bewustzijn daarover groeit, zijn de huidige prijsstijgingen misschien niet alleen maar negatief.”
Het gaat goed met Kievitamines, de Zuid-Hollandse leverancier van lokale biologische voedselpakketten. Zeer goed zelfs. Maar de 3.500 abonnees die de dienst nu heeft, is voor oprichter Sebastiaan Bos niet genoeg: “we gaan het overdragen”.
Wouter van Wijk
Bos begon allemaal 25 jaar geleden. “Toen ik klaar was met de tuinbouwschool, dacht ik: ik heb nu een diploma, hoe kom ik in godsnaam aan een plek? Toen vroeg een vriend van me, Maarten, of ik kon helpen bij zijn teeltbedrijfje. We zaten in een omgebouwde caravan met een stuk grond in Dwingeloo, in Drenthe. Het was koud en de eerste vijf jaar hadden we gewoon schrijnende armoede. We zaten op bijstandsniveau, maar wel 80 uur per week aan het werk!”
Ze hadden groenten over. Bos besloot een advertentie te zetten in Leiden, waar hij woonde. ‘Biologische groenten van eigen tuinderij, aan huis bezorgd, vraag de folder aan.’ Bos: “Dat speelde in 1996. Echt een andere tijd. Nog geen internet en bijna niemand kon verse biologische groenten thuisbezorgen.” Toch was de behoefte er zeker: “Veel meer mensen belden dan we verwacht hadden. We konden de vraag bijna niet aan!” Kievitamines was geboren.
Het was voor Bos ook een soort persoonlijke strijd: “Op de middelbare school had ik wel moeite om in het systeem aan te sluiten, ik onderpresteerde behoorlijk.” Wat hem op school in de weg zat, kwam juist van pas bij Kievitamines. “Laat mij mijn eigen systeem maar bouwen. Dat is een manier van werken die mij ligt.”
Bos deed het anders, en doet dat nog steeds: “Veel bedrijven werken nog steeds vanuit het land. Dan zie je vaak pakketten die mensen niet altijd willen. Ik ben begonnen met de klantenkring, daarna kwam het land pas. We denken veel meer vanuit een concept. We zijn niet zomaar het volgende voedsel-abonnement-bedrijf”
Despecialiseren
Zo wil Bos zich per se niet specialiseren: “We zijn een generalistisch bedrijf. We telen van alles. Vrijwel alle boerenbedrijven zijn tegenwoordig specialisten. Ze telen heel veel van hetzelfde. We staan daarom wel echt ver van de gemiddelde boer af. Ons concept zal ook weinig boeren aanspreken, die zijn meestal enorm gemechaniseerd en kunnen niet doen wat wij doen.”
Juist het gebrek aan mechanisatie is voor hem een voordeel: “We zijn ontzettend lief voor de grond. Het bewerken doen we vooral met de hand. Met de grelinette bijvoorbeeld.” Dat is een soort hooivork waarmee je de grond diep kunt beluchten, zonder het leven onder de grond, zoals de wortels en wormen, te beschadigen.
“Bij ons zit er veel leven in de bodem, veel meer dan wanneer je er met een grote trekker over rijdt en zo alles plat stampt. Dat zie je ook aan de grond en de groenten en het komt terug in de resultaten van de bemonstering. Er zit veel meer leven in, veel meer micro-organismen dan in de meeste landbouwgrond. Daar heeft een bodem dan wel vulling, maar geen voeding. Wij kopen voor 1.000 euro aan gesteentemeel. Dat verdeel ik over het land. Met als resultaat meer mineralen in de grond en dus in de groente.”
Onafhankelijk
Kievitamines is ook niet afhankelijk van andere partijen. Erg belangrijk volgens Bos: “We telen niet voor de veiling, maar direct voor de consument. Dat merk je. Boerenkool wordt bijvoorbeeld meestal als hele grote plant geteeld. Dat past niet in ons pakket. Dus dat doen we niet.” Het voordeel is groot: “Bij ons duurt het maximaal twee dagen van land naar klant. Bij de normale logistiek duurt het zo een week.”
De onafhankelijkheid biedt meer voordelen: “We hebben nu met een brandstofcrisis tot en met. Daar hebben wij weinig last van, we hebben het vanuit ons DNA op orde, want we zitten altijd tegen de bebouwde kom aan. We kiezen bewust dat onze klantenkring niet meer dan 25 kilometer om ons heen zit. Ik ken ook lokale bedrijven die landelijk willen werken. Dat willen wij niet.”
Toekomst
“We zijn wel iets aan het neerzetten dat je ook kunt overdragen. Dat wil ik op termijn ook. Het resultaat is nu al veel beter dan ik ooit heb gedacht!” Om Kievitamines echt uit te breiden, wil hij wel anders werken: “In de toekomst willen we klanten uitnodigen om te investeren. Dan krijg je een heel andere financiële kracht.” Hij hoopt op die manier het concept op veel meer plaatsen te kunnen uitvouwen. De tijd is er wel rijp voor. Crowd-funding is populair, zeker ook in de biologische teelt en de korte keten. “Ik wil echt een alternatief bieden voor al die verkokerde teeltvormen.”
In 2019 was ik aanwezig bij de afstudeerrede van dr. Patrick Huntjens bij Hogeschool InHolland in Rotterdam. Eén onderwerp in zijn rede is me het meest bijgebleven: de voedseltransitie op basis van het Lancet dieet. Wanneer in Zuid-Holland dit eetpatroon wordt geïntroduceerd, kan tachtig procent van het eten en drinken van de inwoners in 2050 op eigen bodem geproduceerd kan worden. Dat is nog eens een mooi voornemen! Maar waarom zouden we wachten tot 2050?
Marja van der Ende
Het Lancet-dieet is een door wetenschappers uitgebalanceerd eetpatroon, waarbij niet alleen rekening gehouden is met het eten van voldoende voedingsstoffen, maar ook gekeken is naar de effecten van de voedselproductie op onze aardbol. Zo wordt bijvoorbeeld een kleinere hoeveelheid dierlijk voedsel geadviseerd dan in de huidige Schijf van Vijf, maar voldoende om aan de aanbevolen benodigde vitamines en mineralen te komen. Het doel is om dit gezonde en duurzame menu voor het jaar 2050 in te voeren en in de aanloopperiode de daarvoor benodigde verschuivingen in gang te zetten. Een positieve ontwikkeling lijkt mij als korte keten en ‘geen pillen maar paprika’ liefhebber.
Vanwege de oorlog in Oekraïne zou het echter zomaar kunnen dat dit in een stroomversnelling komt. Zo las ik op 8 maart in dit artikel in RTL Nieuws dat boeren in Nederland meer graan zaaien, omdat de wereldhandelsprijs met vijftig procent is gestegen.
Nu is de prijs van graan de motivator om ineens weer dat gewas te produceren. Maar wat als het straks noodgedwongen moet? Omdat de structuur van ons import-exportbeleid als een kaartenhuis ineen stort door opgelegde sancties? Deze sancties hebben natuurlijk niet alleen invloed op Rusland, ook onze economie heeft eronder te lijden door de vele bedrijven die naar Rusland exporteren.
‘Eigen voedsel eerst’
De coronacrisis en oorlogssituatie dichtbij huis maken ons meer en meer bewust van het feit dat we teveel afhankelijk zijn van de import van producten die ook hier prima geproduceerd kunnen worden. En dat we teveel afhankelijk zijn van de export van onze (kwalitatief beste) producten. Zodra buitenlandse handel om welke reden dan ook stopt, redden producenten en handelaren het financieel niet meer.
Het gevolg is dat de mens voedselstress krijgt. Het leeg hamsteren van de supermarkten tijdens de eerste corona-lockdown is een goed voorbeeld van die vorm van stress. Als hamsters die hun wangetjes vullen met noten en zaden om de winter door te komen, gooiden we de winkelkarretjes vol met … toiletpapier en bewerkte zooi in blikken en potten.
Die voedselstress kan voorkomen worden, wanneer we zien hoeveel voedsel er in onze spreekwoordelijke achtertuin geproduceerd wordt en nog meer en anders geproduceerd kan worden. De ideeën zijn er en worden al meer en meer tot uitvoering gebracht: stadstuinderijen, natuurinclusieve landbouw, kringlooplandbouw, korte ketenverkoop.
Terug naar vroeger
Hoewel het sterk gegroeide aantal inwoners in ons land vraagt om een grotere productie op minder grond, kunnen we toch grotendeels terug gaan naar hoe het ooit was. Diversiteit in strokenteelt, wilde bloemen ertussen voor de bijen en insecten, biologische gewasbescherming, misschien zelfs een huisvarken op de tuin of boerderij die de schillen opeet en voor het scharrelvlees zorgt. Zoals mijn opa vroeger had. Kleinere hoeveelheden eten, zoals er vroeger ook minder beschikbaar was. Terug naar seizoensproducten door de natuur het werk te laten doen. Daar besparen we ook nog een hoop energiekosten mee.
Als bewuste consument en initiatiefnemer van Fietsen voor m’n eten heb ik de afgelopen jaren veel informatie opgevangen van mensen die er meer verstand van hebben, over hoe zij vinden dat de voedseltransitie eruit moet zien. De publicatie van dr. Patrick Huntjens, die hij voor zijn lectorale rede samenstelde, is daarbij een waardevol naslagwerk.
Tijdens een reis naar Bali in 2018 zag ik daarbij ook hoe overheidsbeleid alle verschil maakt. Een toeristisch gids die ons rondleidde over diverse Balinese organische kwekerijen vertelde ons dat slechts minimaal voedsel uit het buitenland wordt geïmporteerd. Er wordt wel geëxporteerd, maar pas nadat de eigen bevolking eerst voldoende voedsel van de beste kwaliteit heeft kunnen genieten. Eigen voedsel eerst dus.
Beperken van afhankelijkheden
Om als maatschappij te kunnen blijven voortbestaan, kan ik mijn favoriete advies geven: beperk je afhankelijkheden. Sta zoveel mogelijk op eigen benen, of in het geval van voedselproductie, eigen bodem. En aangezien het even duurt voordat de natuur ons de vruchten van de zaden geeft, kunnen we daar het beste nu al mee beginnen zoals de boeren die nu graan zaaien.
Ik hoop daarom dat ook tot overheden doordringt, dat het nu al anders kan. Voordat het anders móet en we te laat zijn. Zou de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen, waarbij in veel gemeenten de lokale partijen gewonnen hebben, een signaal zijn dat de inwoners ander beleid willen?
Ik voorzie een toekomst zonder voedselstress, waarbij er voldoende van eigen bodem komt en via de kortste weg op ons bord terecht komt. Kijk je ook mee vooruit en zet je nu de stappen voor een versnelde voedseltransitie? Waarom wachten tot 2050?