Op 30 september viel mijn oog op een documentaire van Zembla, genaamd ‘De uitgeputte bodem: supermarktmacht’. Na het zien van de beelden van de vele aanbiedingen van vlees, zuivel en bananen als lokkertje in de supermarkt en het aanhoren van alle argumenten van onderzoekers wat hier zo fout aan is, bleef ik vooral verbijsterd achter.
Marja van der Ende
De manier waarop in de gangbare teelt voedsel geproduceerd wordt, put de bodem uit, vervuilt water, stoot fijnstof uit en maakt mensen ziek. De partijen die het doen, weten dit en toch blijft men ermee doorgaan. Boeren worden gedwongen om massaproductie te doen, om nog marge te hebben. Genoeg marge om te verduurzamen is dat echter niet en het is destructief voor de aarde. Cornelis Mosselman, voorheen gangbare boer die de stap naar biologisch boeren heeft gezet, noemt het ‘moderne slavernij’.
De gevolgen van monocultuur
De problemen die zich door deze monocultuur wereldwijd laten zien, worden steeds nijpender. Het kappen van tropisch regenwoud voor de productie van veevoer, de uitstoot van broeikasgassen en een afname van biodiversiteit door het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, zijn de drie genoemde hoofdproblemen. Buiten het bewustzijn van de supermarktconsument werken supermarkten hier bewust aan mee. Volgens een gedragsonderzoeker is de hebzucht van de consument, van de supermarktketens en van de boer hiervan de oorzaak. De supermarktconsument wil een lage prijs, de supermarktmanager wil winst maken en de boer wil marge op zijn producten.
Alle grote supermarktketens adverteren in elke folder met vlees, hetgeen leidt tot meer vlees eten. De consument koopt dan meer dan nodig is, ook omdat kortingen pas ingaan wanneer twee of meer verpakkingen gekocht worden. In de Quote 500 vind je veel supermarkteigenaren. Als in de supermarktketens zoveel winsten gemaakt worden, is het des te kwalijker dat zij boeren niet meer betalen voor hun producten.
De wereld van voedselproductie en -verkoop is dusdanig georganiseerd dat niemand zich zal verroeren. Als de supermarktmanager besluit om de kiloknallers niet meer te verkopen, gaat de klant naar de winkel waar ze deze nog wel aanbieden. “De macht ligt bij de consument”, wordt dan heel makkelijk gezegd. Zolang de top 3 van overwegingen van de consument eerst prijs, dan uiterlijk en daarna pas het geweten is, blijft dit systeem in stand.
Geweten
Hoe krijgen we het geweten op plaats 1 in die top 3? Wat als we als consumenten weten dat deze industrie de aarde uitbuit? Wat als we tot in detail weten wat de ware kosten van de productie van ons voedsel zijn? Zouden we dan nog kiezen voor die vleesaanbieding in de supermarkt, of überhaupt om ons eten in de supermarkt te kopen? Of zorgt de stem van ons geweten er dan voor dat we met ons allen kiezen voor de kortste weg?
Misschien zijn voor die bewustwording hardere maatregelen nodig. Geen misleidende ‘beter leven’ of ‘on the way to planet proof’-keurmerken, die alleen te realiseren zijn door de grote spelers in de voedingsindustrie. Misschien helpt het om, net als op pakjes sigaretten, plaatjes van een gekapt regenwoud te plaatsen op verpakkingen van supermarktvlees en 2-litertankjes melk. Als je stopt met roken omdat je de kans op longkanker wilt verkleinen, is het zien van de schade aan de longen van onze aarde wellicht ook motiverend om dergelijke producten niet meer te kopen.
Misschien helpt het om, net als op pakjes sigaretten, plaatjes van een gekapt regenwoud te plaatsen op verpakkingen van supermarktvlees en 2-litertankjes melk.
Van weten naar geweten
In de bewering “De macht ligt bij de consument” zit natuurlijk een waarheid als een koe. Willen we als consumenten die macht ook daadwerkelijk benutten, dan is veel meer voorlichting nodig. In de supermarkt ga je die voorlichting niet aantreffen, omdat ze daarmee nagenoeg hun gehele assortiment tot ‘verkeerde keuze’ moeten gaan bestempelen. Zeventig procent van het aanbod bestaat uit bewerkte voeding, waarvan de herkomst niet te traceren is. Documentaires als die van Zembla en ook de afleveringen van de Keuringsdienst van Waarde zouden ook vaste lesstof op scholen kunnen zijn, zodat de jeugd het tij kan keren. De jeugd van nu is de consument van de toekomst.
Documentaires als die van Zembla en ook de afleveringen van de Keuringsdienst van Waarde zouden ook vaste lesstof op scholen kunnen zijn
De inhoud van de documentaire van Zembla kwam voor mij natuurlijk niet helemaal als een verrassing. Mijn verbijstering ging vooral over: waarom is het tij nog steeds niet gekeerd? Vier jaar fietsen voor m’n eten naar lokale voedselproducenten en me verdiepen in hun werk, heeft me veel geleerd. Weten hoe het eraan toe gaat in voedselproductieland heeft mijn weten gevoed en mijn geweten op plek één gezet. De documentaire was voor mij slechts een bevestiging. Het sterkte mijn keuze om nooit meer naar de supermarkt te gaan, opnieuw. Bij jou nu ook?
(Wil je nog meer redenen om te kiezen voor de kortste weg? Lees dan de blog ‘5 redenen om de supermarkt voorbij te fietsen’ eens, inmiddels al een classic uit 2018…)
Streekproducten zijn populair. Komt er daardoor nu meer lokaal aanbod in supermarkten? Het lijkt zo logisch dat je er niet over na hoeft te denken. Toch is het minder eenvoudig dan het lijkt: “We zitten met ons allen gevangen in een ingewikkeld systeem.”
Kees Vermeer
Dat blijkt uit een belronde van De Kortste Weg langs lokale supers. Eigenaren van de supermarkten blijken met verschillende problemen te maken te krijgen: Wat is lokaal? Wat wil de supermarktketen waar je onderdeel van bent? Zijn er wel aanbieders van lokale producten? En welke producten wil je wel of niet opnemen?
Zo kijkt franchisenemer Gerrit de Jong van Coop in Stolwijk er positief naar, maar loopt hij soms tegen beperkingen aan. Hij zoekt altijd naar lokale leveranciers: “In onze winkel is ruimte voor de verkoop van hun producten. Voor een bedrijfsleider van een keten-supermarkt is dat vaak lastiger. Maar ik ben zelfstandig ondernemer en heb veel vrijheid om te bepalen wat ik in de winkel verkoop.”
Leveranciers verdwenen
Toch plaatst De Jong meteen enkele kanttekeningen. Ten eerste moeten er lokale leveranciers zijn. Rond Stolwijk waren er vroeger tien tot vijftien tuinders, maar die zijn vrijwel allemaal weg. “Tien jaar geleden haalde ik mijn komkommers hier in de buurt, maar dat kan niet meer. Telers en boeren moeten op steeds grotere schaal gaan werken om nog mee te tellen en rond te komen. Daardoor verdwijnen veel kleine leveranciers. En kunnen wij steeds minder lokaal kopen, hoe graag we dat ook willen.”
Te strenge regels
Een tweede knelpunt is de strenge en uitgebreide regelgeving voor leveranciers. De Jong noemt een voorbeeld: “Een lokaal melk- en pluimveebedrijf levert eieren aan ons, die we Stolweitjes noemen. Ik heb dat samen met die boer opgezet en de eieren zijn populair. Maar hij moet aan heel veel eisen voldoen en allerlei certificaten behalen om aan een supermarkt te kunnen leveren. En dat geldt voor alle leveranciers. Op zich wel begrijpelijk want producten moeten veilig zijn. Maar de strenge regelgeving bemoeilijkt de levering. Supermarkten staan daardoor niet altijd te trappelen om lokale producten te verkopen, mede omdat zij aansprakelijk kunnen zijn als er iets fout gaat.”
Bijna onmogelijk
Volgens De Jong ervaart de hele voedingssector hinder van de strikte wet- en regelgeving. De regels van verschillende instanties spreken elkaar soms zelfs tegen: “Zo moeten we van de Voedsel- en Waren Autoriteit vlees verwerken bij een bepaalde temperatuur. Terwijl de arbodienst zegt dat de medewerkers niet bij die temperatuur mogen werken. Allerlei adviserende partijen bedenken heel veel regels, waardoor nieuwe initiatieven bijna onmogelijk worden. We zitten met ons allen gevangen in een ingewikkeld systeem.”
Dat laatste nekt sommige initiatieven. Zoals recent De Proefschuur, een samenwerkingsverband van 52 boeren en tuinders op Voorne-Putten. Zij wilden hun streekproducten in de supermarkt verkopen, maar liepen daar aan tegen geautomatiseerde inkoop, logistiek via algoritmes, ‘doorgeslagen’ efficiëntie en grote concurrentie op prijs. Het initiatief startte in 2017 maar stopte noodgedwongen al na twee jaar.
‘Lokale pareltjes’
Toch is De Jong continu op zoek naar ‘lokale pareltjes’, zoals hij ze noemt. Samen met een eetcafé verkoopt hij droge mixen voor kruidenboter, er is een lokale leverancier voor vleeswaren en ook met een bakker ‘om de hoek’ zoekt hij samenwerking. Maar dan nog: veel consumenten letten sterk op de prijs van producten. “Zeker nu alles duurder wordt. Wij hebben in de supermarkt een hoek met biologische producten, maar de doorstroming is eigenlijk te laag om dat goed voor elkaar te hebben.”
Vanwege het ontbreken van lokale leveranciers wil De Jong wel op grotere afstand gaan zoeken, maar dan gaan het vervoer en CO2-uitstoot meespelen. “Bovendien is dan het lokale gevoel bij de consument minder. Daarnaast moet een medewerker op pad, terwijl personeel momenteel schaars is. Onze goede wil is er wel, maar het is een complex verhaal.”
Twee kanten op
Biowinkel Gouda verkoopt enkele producten van lokale biologische producenten, vertelt eigenaar Céline Brugman. Al vanaf 1994 werkt zij samen met een tuinder in Zevenhuizen, voor wie zij destijds het eerste verkooppunt in Gouda was. “Verder werken we samen met twee kaasboeren. Een daarvan is een geitenboerderij, die ook kefir levert. En sinds kort eieren. Hij is namelijk ook kippen gaan houden, juist omdat hij wist dat wij zijn eieren gingen verkopen. Samenwerking werkt dus twee kanten op.”
Door corona zijn consumenten meer gaan nadenken over voedselproductie, merkt Brugman. “Ik hoop dat we dat kunnen vasthouden. We zijn ons gaan realiseren dat we producten over de hele wereld slepen. Wij verkopen zo’n zesduizend biologische producten, met voorkeur voor seizoensproducten van Hollandse bodem. Biologische groothandels kopen weliswaar ook buitenlandse producten, maar wel met zo klein mogelijke voetafdruk.”
Geen formule
Rond Gouda zijn er slechts een beperkt aantal biologische producenten. Zodra er een bijkomt, zoekt Brugman zo snel mogelijk contact. “Ik werk zelfstandig en heb de vrijheid om dat zelf te beslissen. Ik werk wel samen met groothandels, omdat die veel expertise hebben over bijvoorbeeld logistiek of automatisering. Maar ik ben niet gebonden aan een formule. Dat vind ik erg prettig. Ik ga bijvoorbeeld wel eens naar vrienden in Italië, waar ik dan ook biologische boeren bezoek. Soms neem ik producten mee van kleine lokale bedrijven om die in mijn winkel te verkopen. Ik zie dat mijn klanten dat erg leuk vinden.”
Herkenbaarheid
Ook Ekoplaza heeft voorkeur voor producten uit Nederland, vertelt franchisenemer Rina van der Stok van Ekoplaza Delft. Zij kan zelf op zoek gaan naar biologische boeren en telers in de omgeving en samenwerking aangaan. “Ik ben daar groot voorstander van. Want daar kunnen wij en ook de klanten op bezoek gaan. Dat geeft binding en herkenbaarheid, en onze medewerkers kunnen in de winkel dan ook informatie geven over een product. In alle productgroepen hebben we in de winkel regionale producten. Bijvoorbeeld vlees en brood van Hoeve Biesland, bloemen uit Zevenhuizen, kaas uit Zoeterwoude, Hollands wild uit de Hoekse Waard, meel van een Schiedamse molen en paddenstoelen van Rotterzwam. We geven die producten een prominente plek in de winkel.”
Vervoer
Een knelpunt is echter de logistiek: Ekoplaza heeft geen mogelijkheid om producten zelf te halen. Want daarvoor is een koelwagen nodig die aan kwaliteitseisen voldoet, en die is er niet. “Dus we zijn afhankelijk van levering, waarbij we wel meteen veel afnemen. Gelukkig levert bijvoorbeeld Hoeve Biesland ook aan restaurants, dan kunnen ze meteen langs ons rijden. Maar vervoer is een belangrijk aspect in het geheel. We streven naar korte ketens, maar iemand moet kilometers maken. Dat vind ik een dilemma. We halen niet van ver als het niet nodig is.”
Groene Hart
Supermarktketen Hoogvliet richt zich eveneens op streekproducten, vertelt marketing manager Anneke van Kempen. De roots van de supermarkt liggen in het Groene Hart en zo’n tien jaar geleden is Hoogvliet in alle filialen producten uit deze streek gaan verkopen. “We werken samen met de Groene Hart Coöperatie van boeren uit deze regio. Inmiddels hebben we onder de naam STREEK ruim veertig producten in onze winkels, zoals kaas, zuivel, groenten, vlees, fruit en brood. Alles duurzaam geproduceerd in het Groene Hart, dus van Hollandse bodem. Regelmatig worden nieuwe producten toegevoegd, zoals recent STREEK roomboter. Ook is het vlees-assortiment uitgebreid.”
Waardevol
Klanten vinden het belangrijk dat streekproducten aanwezig zijn in de supermarkt, merkt Van Kempen: “Die producten staan voor lekker en gezond, maar ook voor verantwoord en duurzaam. De STREEK-producten worden goed verkocht. Dat is dus goed voor de klant, voor de boer en voor ons. Het aanbod is wisselend qua seizoen en in de meeste filialen gelijk. Met STREEK hebben we een mooie samenwerking met de boeren uit de regio. In deze tijd is dat bijzonder en waardevol.”
Wat een bofkont ben ik! Eind augustus voor bijna drie weken met de caravan op stap en slechts één dag regen. De eerste stop wordt een camping aan de Kagerplassen. Lekker dichtbij in Zuid-Holland en toch even in een heel andere wereld. Van tevoren zoek ik alvast wat lokale voedselproducenten op de kaart van regio Holland Rijnland, op de website van Fietsen voor m’n eten.
Marja van der Ende
Een kaasboerderij op 200 meter van de camping, nog meer kaasboerderijen in de omgeving en een landwinkel op vier kilometer fietsen. Daar kan ik de koelkast wel mee vullen. De landwinkel is klein en vooral gevuld met eigen teelt. Heerlijk, al dat seizoensfruit! De laatste kersen en aardbeien, de eerste pruimen, appels en peren, het wordt er weer tijd voor. Ook vind ik er een klein beetje groente uit de moestuin. Onze tweede en derde stop worden campings in Zeeland. Het Zeeuwse fruit groeit daar weelderig. Tijdens mijn fietstochtje naar weer een landwinkel spot ik een stalletje met komkommers, sperzie- en snijbonen. Wat zullen we weer smullen van al die producten van en uit eigen land!
Westland en Midden-Delfland maken de Schijf van Vijf het meest compleet op lokale bodem
Bij thuiskomst realiseer ik me weer wat een bofkont ik ben. Mijn ‘home town’ bevat waarschijnlijk wel de grootste diversiteit aan lokaal geproduceerd eten. Van al die regio’s in Nederland kun je wel stellen dat Westland en Midden-Delfland de Schijf van Vijf het meest compleet maken op lokale bodem. Groente en fruit uit de tuinbouw, vis uit de Noordzee, vlees en zuivel van een handjevol boerderijen, meel bij de molens. En een paar prachtige initiatieven zoals Boeregoed en Rechtstreex waar deze diversiteit aan producten op één plek terug te vinden is. Maak er maar de Schijf van Zes van, als je onderweg ook nog fietsend kunt genieten van de omgeving waar die planten bloeien en die vruchten groeien. Mijn regio maakt namelijk ook onderdeel uit van het Nationaal Park Hollandse Duinen, wat wil je nog meer?
Dat wens ik iedere inwoner in iedere regio in Nederland toe: die diversiteit aan voedselproductie en natuur, gewoon in ieders eigen omgeving. Zal dit er ooit van komen, gezien de berichtgeving over onteigening en vergunningen van boeren intrekken door de overheid? Leiden die ontwikkelingen niet juist tot meer import van vlees uit het buitenland? Wordt dat het einde van de kortste weg: de lokale boer? Een ander bericht geeft meer hoop: de koe kan uit de beklaagdenbank. Uit onderzoek blijkt dat de invloed van methaan op het klimaat veel kleiner is dan tot nu toe werd aangenomen. Het is natuurlijk maar één onderzoek, maar laten we hopen dat dit onderzoek niet alleen de koe maar ook de boer uit de beklaagdenbank haalt.
Ik geniet sinds ik thuis ben weer volop van de Westlandse tafeldruiven, die tijd is ook weer aangebroken. Later dan normaal, want ons Hollandse weer beïnvloedt natuurlijk de groei en opbrengst van die sappige lokale vruchten. De waterstand is gelukkig weer op peil door de regen van de afgelopen maanden, van droogte geen sprake meer. En als de gemiddelde temperatuur door de opwarming van de aarde blijft stijgen, kunnen we bananen, kiwi’s, ananassen en mango’s dan ook tot onze seizoensproducten gaan rekenen? Er wordt al geëxperimenteerd met wasabi in de Westlandse kas, dus wie weet.
Er wordt al geëxperimenteerd met wasabi in de Westlandse kas
Ik pleit voor het vergroten van de diversiteit aan producten in elke regio in Nederland. Minder afhankelijkheid van het buitenland, meer zelfvoorzienend worden en meer volgens de seizoenen leven. Niet meer het hele jaar door appels en peren in supermarkt, maar wat het land ons dan geeft en wat in die periode in de kassen kan groeien zonder de cyclus van de natuur teveel te beïnvloeden. Dat is niet alleen leuk voor mijn fietsrondjes als ik elders met vakantie ben, maar een must voor onze gezondheid, natuur en milieu.
Na een zeer succesvolle crowdfunding-actie opende Rechtstreex, de Zuid-Hollandse voedselcommunity, deze week een distributiecentrum in Den Haag. Tijd voor een gesprek met oprichter Maarten Bouten.
Wouter van Wijk
Gefeliciteerd met de opening! Bij de crowdfunding haalden jullie supersnel, in een halve dag 100.000 euro op. Dat was gelijk het maximale bedrag. Het streefbedrag was 50.000. Wat hebben jullie nu extra gedaan?
Het verschil zit hem in de uitvoering van het distributiecentrum. Heel klein of echt goed. Met het minimale bedrag konden we heel klein beginnen en dat uitbouwen. Met dit succes hebben we het helemaal kunnen inrichten zoals we wilden. Zo kunnen we mensen nog beter bedienen.
Een vliegende start dus. Kunnen jullie hiermee beter concurreren met bijvoorbeeld supermarkten en maaltijdboxen?
Die concurrentie valt wel mee. Je hebt veel types consumenten. Sommigen gaan voor lage prijzen en komen bij de goedkope supermarkt terecht. Anderen kiezen voor gemak en bestellen een complete maaltijdbox met afgepaste hoeveelheden en een recept. Weer anderen vinden duurzaamheid, milieu en lokaal voedsel belangrijk. Dat zijn natuurlijk de mensen waar wij ons op richten.
Waar maken jullie het verschil?
Bij ons kun je vrij je boodschappen doen, net als bij anderen, maar dan met producten van boeren uit je eigen regio. Waarbij je kunt zien waar het gemaakt is en door wie. Dat vinden steeds meer mensen belangrijk. Daarbij is het niet alleen een distributiesysteem, maar ook een sociaal systeem. We hebben zo’n 1.000 producten. Die zijn niet anoniem zoals in de supermarkt, maar je kunt degene die het verbouwd of gemaakt heeft aanspreken en vragen stellen. Dat is nogal een verschil.
Zeker. En de andere kant? Wat doet Rechtstreex voor de producent?
We betalen een eerlijke prijs aan de boer. We knijpen ze niet uit, om het telkens weer een klein beetje goedkoper te krijgen. In de supermarkt gaat 4 tot 40 cent van iedere euro naar de producent of de boer, een beetje afhankelijk van het product. Bij ons is dat 56 cent, gemiddeld.
Dat is nogal een verschil.
Jawel. Maar ik wil ook niet gelijk populistisch doen tegenover supermarkten. Dat is te gemakkelijk. Bij ons is het anders. We kopen niet in een keer een grote partij op. Niet per vrachtwagen, maar per kratje. Dat moet je als boer ook willen. Sommigen willen zoveel mogelijk produceren, anderen vinden het letterlijk leuker om met ons te werken. Dat kost ze wel meer werk, maar is ook meer waard. Als je als boer meer zelf doet, krijg je ook meer.
Heeft jullie initiatief ook invloed op supermarkten, denk je?
Ach, wij zijn natuurlijk een hele kleine speler. Ik kan me wel voorstellen dat we een voorbeeld kunnen zijn voor anderen, inspiratie bieden. Het voedselsysteem is natuurlijk enorm gecentraliseerd en grootschalig. Dat kan zeker veranderen. Wie weet duwen wij het een klein beetje in die richting. Ooit hadden we ook het idee om onze producten in de supermarkt te leggen, maar uiteindelijk hebben we gekozen voor één ambitie, deze. Dat werkt goed. Maar wie weet doen we ooit nog iets in die richting.
Met al dat succes rijst natuurlijk de vraag: wat brengt de toekomst voor Rechtstreex? Uitbreiden naar andere regio’s?
Dat willen we zeker wel, maar niet te overhaast. We groeien nu met dertig procent per jaar, dat is prachtig. Toen we begonnen wilde ik alles in de wereld even veranderen. Dat werkt natuurlijk niet. Nu zijn we doelgerichter geworden, realistische ook. We doen niet meer alles tegelijk, maar juist één voor één. Dat is al uitdaging genoeg!
Lokaal eten is al lang niet uitsluitend bij de boerderijwinkel te halen. Naast de groentekraampjes langs de weg, kun je steeds vaker lokale producten ook in de schappen van supermarkten vinden. Dat blijkt uit het recent verschenen onderzoek ‘Korteketenproducten in Nederland’ van Wageningen Economic Research. Daarbij zijn er voor producenten nog veel kansen te benutten.
Sebastiaan Grosscurt
De onderzoekers bekeken in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Provincie Gelderland de huidige staat van de verkoop van lokale producten. Het richt zich op de verschillende plekken waar lokale producten te verkrijgen zijn – zoals supermarkten, boerderijwinkels en horeca – en schat daarna het aandeel van deze producten. Anders dan bij bijvoorbeeld biologische producten, zijn er geen labels of certificaten die op lokale producten worden geplakt. Dit komt onder andere doordat de herkomst van producten dagelijks kan verschillen. In plaats daarvan gebruikt het onderzoeksteam interviews en expert-oordelen en komt uiteindelijk tot de conclusie 3 tot 4 procent van alle producten als lokaal kan worden bestempeld.
De boerderijwinkel verkoopt ongeveer 12 procent van het totaal aantal lokale producten, 22 procent wordt op het terras of in het restaurant verkocht en veruit de meeste lokale producten, wel 59 procent, wordt gewoon in de supermarkt gehaald. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ziet het huidige aandeel positief in, zo stelt een woordvoerder: “Wij zijn blij dat we de vraag naar lokale producten zien stijgen, dat zorgt er uiteindelijk ook voor dat het voor de boer interessanter is om voor deze markt te produceren. Voor de consument heeft het ook voordelen want het zijn de lokale ondernemers die bijvoorbeeld (sport)verenigingen sponsoren en zo de omgeving vitaal en leefbaar houden.”
Lokaal en logistiek
Ook al zit het percentage lokale producten in de lift, laat het rapport zien dat en nog veel hordes moeten genomen. Een complete overgang naar lokale producten duurt nog 5 tot 10 jaar, maar Victor Immink, een van de onderzoekers zet vraagtekens bij de huidige situatie: “De consumenten zoeken lokale producten in de supermarkt, maar de vraag is of supermarkten passend zijn voor korte ketens.” Naast successen van meerdere lokale producten, waaronder Beemster en Opperdoezer, ziet Immink een mismatch tussen de op efficiëntie gerichte afnemer en de lokale producent. Die mismatch biedt ruimte.
Het is een logistieke uitdaging en dus een kans. En die is voor Linda Duijndam, mede-eigenaar van het biologisch dynamische Hoeve Biesland, niet onoverkoombaar gebleken: “Supermarkten en horeca vinden het fijn om bij één club in te kopen.” Zij koopt dan ook regelmatig varkens- en kippenvlees bij vergelijkbare boerderijen, om dit vlees samen met hun eigen rund aan klanten te verkopen. Ook verwerkt Hoeve Biesland zelf het vlees om zo beter aan de wensen van afnemers te kunnen voldoen. Groenten bleken een lastiger verhaal. “We kunnen niet jaarrond dezelfde groenten leveren, dat verkopen we dus in onze eigen boerderijwinkel of aan Lekkernassuh”, aldus Duijndam.
Onderscheiden met kwaliteit en een verhaal
Iets wat voor veel boeren lastig is, lukte Hoeve Biesland dankzij haar biologische producten wel. Verkopen in de supermarkt is niet enkel een logistieke uitdaging, maar ook een kwestie van concurreren. Om de aandacht van consumenten te trekken, moet een lokaal product genoeg onderscheidend vermogen hebben. Dit kan met een bijzondere productiewijze of met een producten van hoge kwaliteit. Immink: “De consument is verwend, het gaat ook om smaak.” Volgens het onderzoek van kan een boer zich onderscheiden door een verhaal te vertellen. Meer transparantie, een gezicht achter een product en creatieve communicatie helpen een boer zich met lokale producten te onderscheiden.
Het onderzoek ziet ook kansen voor nieuw overheidsbeleid. Door milieueffecten, zoals de uitstoot bij het vervoeren of de vervuiling tijdens de teelt, in de prijs van eten te verwerken wordt het aanbod van eten zowel meer lokaal, als duurzamer. Immink stelt dat onderzoek naar de impact van producten hiervoor essentieel is: “Het moet wel duidelijk zijn waar de externaliteiten zitten.” Duijndam hoopt vooral dat de regelgeving en controle voor kleine (biologische) boeren makkelijker wordt: “Nu is er geen onderscheid tussen grote en kleine boeren, terwijl er veel werk in gaat zitten.”
Nieuw platform
Een andere kans voor meer lokale producten het winkelmandje is samenwerking in de hele keten. Tussen overheid, afnemers en producenten, maar ook tussen producenten onderling. “Veel initiatieven proberen het wiel opnieuw uit te vinden”, stelt Immink, “maar je zou korte ketens een klap kunnen geven door te leren van degenen die al verder zijn”. De Wageningse onderzoeker ziet een platform voor zich, waar iedereen welkom is en waar boeren ervaringen kunnen delen en regionaal kunnen samenwerken om zo meer producten aan de lokale consument te kunnen aanbieden, “want de latente vraag is er wel degelijk.”
Het Ministerie kan zich vinden in deze observatie, zegt de woordvoerder: “We zien ook dat er extra kennis en kunde nodig is om via een korte keten producten bij de consument te krijgen, denk bijvoorbeeld aan logistiek, marketing en het ontsluiten van netwerken en het delen van kennis. Daarom werkt LNV, samen met provincies en de Taskforce Korte Keten momenteel aan een strategie om korte ketens verder te ontwikkelen. Naar verwachting kunnen we in het najaar meer hierover delen.”
Lokaal voedsel, uit de korte keten, zit in de lift. Dat bleek onlangs uit de monitor Korte Ketens van Wageningen University & Research. Die groei leidt tot bijzondere projecten in heel Nederland. Je ziet steeds meer projecten, allianties, coöperaties en andere initiatieven waarin boeren, afnemers, bedrijven en overheden samenwerken om streekproducten te verkopen en te promoten. Een overzicht.
Kees Vermeer
Volgens de monitor Korte Ketens is verkoop via korte ketens tussen 2017 en 2020 met 26% gestegen. De monitor is berekend tot april 2020, dus het volledige effect van Covid-19 is niet verwerkt. Op 1 april 2020 waren er in het hele land ruim 7.200 agrarische bedrijven die (een deel van) hun voedsel- en sierteeltproducten afzetten via een korte keten. De meeste van die bedrijven bevinden zich in de provincies Noord-Brabant, Gelderland en Zuid-Holland. Korte ketens zijn er vooral bij bedrijven met een biologische werkwijze (39%). Voor bedrijven met gangbare productiesystemen is dat 13%.
Volgens de definitie loopt verkoop in de korte keten via maximaal één tussenschakel, maar bijna de helft van de bedrijven verkoopt uitsluitend rechtstreeks aan de consument. De bedrijven met een afzet via de korte keten vertegenwoordigen 13,7 procent van alle agrarische bedrijven. Het aandeel korteketenbedrijven is het hoogst voor de melkveehouderij, fruitteelt en glastuinbouw.
Dealmaker, alliantie en coöperaties
Overheden en andere organisaties proberen de korte keten steeds meer te promoten. Daarvoor heeft iedere organisatie zijn eigen insteek. De één richt een coöperatie op, de ander een alliantie. In de provincie Overijssel loopt zelfs een ‘dealmaker’ rond die lokaal voedsel promoot. Hij koppelt voedselproducenten aan gemeenten, bedrijven en instellingen om zo de korte keten te versterken. De doelstelling is om nog dit jaar twintig deals te sluiten tussen voedselproducenten en partijen als overheden, scholen en zorginstellingen. Zowel boeren als organisaties kunnen dealmaker Koen Olde Hanter benaderen en de eerste deals zijn zo goed als rond.
Aanstreekelijk
Olde Hanter is ook initiatiefnemer van Aanstreekelijk voor de promotie en verkoop van Twentse streekproducten. Korte ketens zijn een middel om tot duurzamere en eerlijkere landbouw te komen, vertelt hij in een interview op Nieuweoogst.nl. Dat hoeft volgens hem niet heel ingewikkeld te zijn: “Begin als gemeente of bedrijf eens met een schaal appels uit de streek bij de receptie. Met zulke kleine dingen geef je al een belangrijk signaal af. Het is onverkoopbaar als gemeenten producten van eigen bodem geen podium geven in het gemeentehuis of de kantine.”
Alliantie Flevoland
In Flevoland is in juni een regionale alliantie van start gegaan om Flevolanders meer voedsel van dichtbij te leveren. De alliantie bestaat uit Vereniging Flevofood, gemeente Almere, Rabobank Almere, Horizon Flevoland, Voedsel Verbindt en de provincie Flevoland. Samen gaan zij ondernemers ondersteunen bij het oprichten van een korte voedselketen.
Vereniging Flevofood kreeg vorig jaar vanwege de coronacrisis al een flinke impuls met de verkoop van de voedselbox Flevour Box. Al snel leverden ze enige honderden boxen per week bij consumenten af. Doel van de vereniging is om met partijen uit de hele voedselketen de regionale voedselafzet te stimuleren. Dat doet Flevofood ook door producten aan de stichting Boeren voor Buren te leveren, dat afgelopen jaar in de regio Amsterdam is opgezet om boeren te verbinden met ‘Amsterdammers met een kleine portemonnee’.
Andere initiatieven in Flevoland zijn Eetsmakelijk (ketensamenwerking tussen boeren en restaurants), Zonnespelt (producten van peulvruchten), Zonnegoed (ketensamenwerking voor veganistische groenten) en Studio Daagsch (ontwikkelt een regiomerk voor lokaal voedsel). Deze initiatieven werken sinds kort samen in het Ondernemersprogramma Versterking Korte Voedselketen Flevoland.
Zeker Zeeuws
In Zeeland bestaat sinds 2017 de Ondernemerscoöperatie Zeker Zeeuws, met boeren, vissers, telers en kwekers die Zeeuwse producten promoten en verkopen. Die producten hebben het streekkeurmerk Zeker Zeeuws Streekproduct. De Zeeuwse ondernemers, inmiddels zo’n veertig, werken volop samen. Zo maakt krokettenproducent Ambachterie kaaskroketten met restanten van kaasboerderij Schellach, en kroketten met lamsvlees van Vleesschouwer Verburg. Zeeuwse Pasta wordt gemaakt met eieren van Sturm Zeeuwse eieren, en tomatensap van Mary V met gedroogde zeekraal van Zeeuws Zilt. Ook in de logistiek wordt samengewerkt aan korte en efficiënte vervoersmogelijkheden.
Regio Deurne
In Noord-Brabant startten vier ondernemers in de regio Deurne in 2019 de Coöperatie Leegveld. Zij hebben alle vier een onderneming in het Leegveld, een gebied ten westen van de Deurnsche Peel. Producten worden verkocht bij onder andere Natuurpoort De Peel. Bijvoorbeeld cheesecake, yoghurt en kaas van een Deurns melkveebedrijf dat zelf een melktap heeft met verse koeienmelk. Een andere ondernemer is een fruit- en bomenteler met een tuin met eetbare planten en bessen. Van de bessen wordt bier gebrouwen en de teler heeft tevens het eerste Leegveldse bijenvolk waarvan hij honing verkoopt.
Midden-Delfland
In Midden-Delfland in Zuid-Holland hebben boeren en telers zich verenigd in coöperatie Heerlijk van Dichtbij. De afgelopen maanden hebben zes nieuwe ondernemers zich bij de coöperatie aangesloten. De deelnemers boeren, telen en produceren duurzaam, lokaal en kleinschalig, met zorg en aandacht voor hun land, dieren, weidevogels en de natuur. De coöperatie haalde recent het nieuws door enkele streekproducten met een drone te vervoeren naar de binnenstad van Delft. De actie onderstreepte het belang van duurzame distributie van het platteland naar de stad. De coöperatie wil streekproducten voor iedereen beschikbaar maken via horeca en winkels in de buurt, en het aantal verkooplocaties in de stad uitbreiden.
Lokale producten vinden
Veel mooie initiatieven dus in het hele land. Maar hoe vind je al die lokale producten en aanbieders? Gelukkig is ook daarvoor iets ontwikkeld: de website Lokaalwijzer.nl. Zoeken kan op product, categorie, plaats of provincie. De website laat zien welke producten worden aangeboden en geeft informatie over openingstijden en de aanbieders. En het is mogelijk om ervaringen te delen.
Verdere groei
Zitten de organisaties op de goede weg? Volgens onderzoeker Gemma Tacken (Wageningen Economic Research), die aan het rapport meeschreef, wel. Het is het vooral van belang dat leveranciers hun processen professionaliseren, denkt ze. “Boerderijwinkels zijn populair bij de bevolking. Maar die kosten boeren over het algemeen veel tijd. De vraag is dan wat het rendement is van zo’n winkel. Een volgende stap kan zijn om aan lokale horeca of supermarkten te gaan leveren. Maar de processen daaromheen zijn heel strak georganiseerd, met name bij supermarkten. Die stellen scherpe eisen aan leveranciers, waaraan ook korte keten leveranciers moeten voldoen.”
Veel belangstelling
Boeren moeten daar dus iets op bedenken. Bijvoorbeeld regionale samenwerking in boerschappen als tussenpartij tussen boeren en afnemers. “Daarmee kunnen lokale initiatieven op het professioneel niveau komen dat afnemers verwachten. Maar oplossingen verschillen per regio en per productgroep. Sommige producten zijn al vrijwel klaar voor verkoop aan consumenten, andere zoals vlees hebben eerst nog verwerking nodig.”
Volgens Tacken hebben zowel afnemers als leveranciers belangstelling voor meer korte ketens. “Veel boeren willen het, hebben er plezier in en zien nieuwe mogelijkheden. Als producten van een boer herkenbaar zijn in een supermarkt of restaurant, geeft dat veel ondernemers voldoening en biedt het kansen voor marktgroei. Het is een mooie manier om in contact te komen met consumenten, zoals vroeger heel normaal was.”
Lokaal en gezond eten met een klein budget, is dat mogelijk? ‘Jazeker!’, zeggen ervaringsdeskundige Simone van Engelsdorp en Arike Mijnlieff van Voedselfamilie Krimpenerwaard. Van Engelsdorp weet met een minimuminkomen gezonde maaltijden op tafel te zetten met verse producten van plaatselijke producenten. Samen zetten de dames zich in om mensen met een lager inkomen te inspireren om voor lokale producten te kiezen.
Ilona de Ruijter
Van Engelsdorp en Mijnlieff willen laten zien dat je met een klein budget een groot verschil kan maken voor je eigen gezondheid én een gezondere samenleving. Dit kan, omdat ze mensen met een lager inkomen echt willen verbinden aan producenten van gezond en lokaal voedsel. Het voorlichtingsprogramma ‘Kies voor het Maximum met een Minimum’ bevindt zich nu in de startfase.
“De Voedselfamilie Krimpenerwaard werkt aan brede bewustwording van gezond, duurzaam en betaalbaar eten uit de regio. Dat is niet alleen belangrijk voor onze gezondheid, maar ook die van de bodem en de lokale economie. Zo blijft de natuur in de toekomst voor onze kinderen bewaard en kan zij hen blijven voeden”, vertelt initiatiefnemer en kwartiermaker van de Voedselfamilie Krimpenerwaard Mijnlieff.
‘Dat kan ik niet betalen’
Helaas zijn lokale, biologische producten over het algemeen duurder dan die uit de supermarkt. “Als je tegen mensen met een laag inkomen zegt dat het beter is om biologisch te eten, is hun antwoord steevast: ‘Dat kan ik niet betalen’. Maar dat betekent niet dat het onmogelijk is. Met een klein budget maak je keuzes in eerste instantie met je portemonnee en zoek je de goedkoopste producten: vaak bewerkte en minder gezonde opties.
Ik wil mensen laten zien dat het mogelijk is met een kleine beurs toch lokaal en gezond te eten”, licht Van Engelsdorp haar motivatie toe.
“Bij Rechtstreex is de biologische variant soms goedkoper dan het gangbare product in de supermarkt”
Simone van Engelsdorp
Van Engelsdorp koopt haar groenten bij Rechtstreex. “Daar is de biologische variant soms goedkoper dan het gangbare product in de supermarkt. Bijvoorbeeld de uien en spitskool. Seizoensgroenten zijn sowieso een stuk betaalbaarder én beter voor het milieu. Ik vind dat mijn gezondheid dat waard is.” Maar ze wil het niet makkelijker laten lijken dan het is: haar minimumloon is niet toereikend om uitsluitend producten uit de korte keten te kopen. “Het hoeft ook niet perfect. Als je drie dagen per week gezonde en lokale producten eet, dan is dat al winst voor je gezondheid en het milieu.”
Eet alles op
Hoe Engelsdorp het betaalbaar en leuk maakt om met haar minimum inkomen lokale seizoensproducten te kopen? Door alles op te eten! Vanzelfsprekend gooit zij geen kliekjes weg. Maar ook van groenten kun je zoveel meer eten dan de meeste mensen weten. “Neem een bloemkool; over het algemeen worden alleen de roosjes gegeten. De stronk vinden veel mensen niet lekker, maar die smaakt goed in een gepureerde soep. En de bladeren zijn heerlijk als je ze frituurt, verrassend hè?”, straalt Van Engelsdorp.
Natuurlijk kost die lokaal geteelde bloemkool meer dan eentje uit de supermarkt. “Maar dan weet je dat je een onbespoten bloemkool eet waarmee je lokale ondernemers steunt. Door meerdere dagen elk deel van die bloemkool te eten, bespaar je uiteindelijk geld en ben je onderaan de streep niet per se meer geld kwijt. Ik ben een overzicht aan het maken van betaalbare seizoensgroenten en hoe je de verschillende delen van die groenten kan verwerken. Daarmee wil ik mensen handvaten geven.”
Mensen bereiken
Om zoveel mogelijk mensen met een kleine beurs in de Krimpenerwaard te bereiken is Mijnlieff in gesprek met een woningcorporatie in de regio. “Mensen met een klein inkomen wonen over het algemeen niet in de dorpen op het platteland, maar in een huurwoning in de steden. Met hulp van woningcorporaties kunnen we onze doelgroep dus in één klap bereiken.”
Van Engelsdorp wil binnen de voorlichtingscampagne demonstraties en kookworkshops gaan organiseren om mensen met een klein budget kennis te laten maken met lokale seizoensproducten. “Als je je eenmaal bewust bent van de mogelijkheden, kan je er creatief mee omgaan. Ik maak bijvoorbeeld mijn eigen bouillon van groenteafsnijdsels en vleesbotjes. En aan het einde van de week maak ik van alle overgebleven groenten een Spaanse tortilla, pizza of soep. Dat wil ik anderen ook leren.”
En er zijn nog zoveel meer mogelijkheden om met een klein budget toch gezond en lokaal te eten. “Bijvoorbeeld eten uit de berm”, vertelt Mijnlieff, “Dat is zelfs gratis. Maar je moet wel weten wat je plukt.” Ook het project Fietsen voor m’n Eten is heel budgetvriendelijk. “Dan kan je bij tuinders verse groente en fruit kopen en soms zelf gratis ophalen. Dat is win-win voor je gezondheid: je bent in beweging én koopt gezond en lokaal voedsel.”
Uiteraard zal niet iedereen met een klein budget geïnteresseerd zijn: “Er zijn helaas mensen die gezonde voeding niet belangrijk vinden. Maar ik wil de mensen die wél geïnteresseerd zijn bij de hand nemen en ideeën aanreiken. Het raakt mij dat gezonde voeding zo ontoegankelijk lijkt, want uiteindelijk is een goede gezondheid je grootste rijkdom”, besluit Van Engelsdorp.
Het is woensdag 7 juli, de tractoren trekken weer naar het Malieveld. Ook in Den Bosch, Arnhem, Zwolle en Assen zijn demonstraties van boeren. Weer een poging om de beleidsmakers wakker te schudden en op andere gedachten te brengen. Aanleiding is een stikstofrapport, dat het stof drastisch heeft doen opwaaien. De veehouderij moet flink krimpen en de grootste uitstoters van stikstof in de landbouw moeten worden uitgekocht. Land dat vervolgens vermoedelijk vol gebouwd zal worden met zonnepanelen en woningen.
Marja van der Ende
Wat doet dat met de productie van ons lokale voedsel? Kan ik straks niet meer dichtbij terecht voor het eten op mijn bord? Ik maak me er zorgen om. Als niet-agrariër snap ik weinig van wat er gebeurt. Boeren zien door de bomen het bos niet meer in het woud van stikstofquota. Zelfs biologische boeren en boeren die veel geïnvesteerd hebben in innovaties om stikstofuitstoot te reduceren, zouden in Brabant, Gelderland en Overijssel moeten verdwijnen om aan de ambitie van de regering te voldoen.
Als fietsende consument maak ik me zorgen om het eten dat straks op mijn bord ligt. Komt dat nog wel van dichtbij? Als orthomoleculair geschoold therapeut en bewuste consument maak ik me zorgen om nog een ander aspect, wellicht nog veel belangrijker: de voedingswaarde van dat eten op mijn bord. Bevat dit nog wel voldoende vitamines en mineralen, als het niet meer van dichtbij komt?
Minder vitamines en mineralen
Toen ik in 2007 de opleiding orthomoleculaire voedingsleer volgde, leerden we dat het voedsel toen al veel minder vitamines en mineralen bevatte dan 20 jaar daarvoor, de tijd waarin de ‘Schijf van Vijf’ werd bepaald. Door massaproductie, kunstmest en pesticiden raakt de bodem waarop voedsel groeit, steeds verder verarmd. Het voedsel bevat daardoor minder stoffen die we zo hard nodig hebben om gezond te zijn en blijven. En meer stoffen die ons lichaam niet meer kan afbreken, waardoor ziektes ontstaan.
Toen ik in 2017 startte met fietsen voor m’n eten bij lokale voedselproducenten, merkte ik al gauw dat ik sneller verzadigd was van het lokale eten en dus minder eten nodig had. Dit is niet met wetenschappelijk onderzoek onderbouwd, maar het lijkt een gevolg van een hogere voedingswaarde, doordat lokaal voedsel verser is. Als een vrucht een lange weg aflegt, verandert de voedingswaarde.
Het is zonneklaar dat een tomaat die diezelfde ochtend geplukt is, nog veel meer voedingsstoffen bevat dan een tomaat die uit Spanje vandaan is gereisd en een week later pas in de winkel te koop is. Dat de vrucht er hetzelfde uitziet en dezelfde hoeveelheid eiwitten, koolhydraten en vetten bevat als de lokaal geteelde vrucht, zegt nog niets over de hoeveelheid vitamine C, B6, D, B12, ijzer, magnesium, calcium, kalium en natrium in de vrucht. Daarnaast kennen we ook nog de term ‘levenskracht’ van voeding: die tomaat leeft nog steeds, ook al is hij eerder van zijn toestroom van levenssappen afgeplukt. Welk effect heeft die levenskracht op ons eigen lichaam als we die vers geplukte of die buitenlandse tomaat eten?
Voedsel en voeding zijn dus twee verschillende zaken. Bij de term voedsel wordt gesproken over voedselproductie, voedselveiligheid en duurzaamheid. Het woord voeding gaat veel meer over de vraag hoe we gezond blijven door bepaalde producten, die op een bepaalde manier geproduceerd zijn, te eten. De manier waarop voedsel geproduceerd en vervoerd wordt, heeft dus wel invloed op de uiteindelijke voeding op ons bord. Wordt het voeding of vulling?
Voedingswaarde
Wat mij steeds opvalt als ik me in voedselproductie-netwerken begeef, is dat er weinig wordt stilgestaan bij de voedingswaarde en levenskracht van het voedsel. Om aan al die overheidsregels te voldoen en de gedane investeringen terug te verdienen, lijkt slechts één doel voor ogen: veel productie. En voor veel productie heb je veel land nodig. En laten we niet vergeten dat er veel voedsel geëxporteerd wordt naar het buitenland. De motor van onze landbouweconomie, maar uiteindelijk wellicht funest voor onze boeren in dit aangescherpte stikstofbeleid. Slechts een handjevol boeren durft in de natuurinclusieve landbouw of biodynamische teelt te stappen. Om vervolgens nu te horen dat ook zij uitgekocht dreigen te worden….
Wat als al ons voedsel lokaal geproduceerd en lokaal verkocht wordt? Als we uitsluitend zelfvoorzienend worden, stoppen met importeren en exporteren en alles wat we dagelijks nodig hebben, gewoon uit Nederland komt? Hoeveel land hebben we dan nodig? Wat doet dit met onze economie? Met de bodem? Met de boeren en tuinders in Nederland? Met onze gezondheid?
De beweging richting 100% lokaal is een beweging die door de consument ingezet kan worden. De bewuste voedselproducent beweegt mee met de behoefte van die bewuste consument. Als de beleidsmakers vervolgens dichterbij kijken welke effecten dit heeft op de regionale stikstofuitstoot, is uitkopen wellicht niet nodig, maar anders inrichten de juiste weg. Misschien een weg met een lange adem, maar met één doel: behoud van de kortste weg naar de lokale boeren en telers.
Utopie of nieuwe werkelijkheid? De toekomst zal het ons leren.
Het is maandag 12 oktober, vroeg in de ochtend. De avond ervoor ben ik neergestreken op een camping in Tienhoven aan de Lek. Het is koud en vochtig, de dauw staat op het gras als ik naar de ingang van de camping fiets om documentairemaker Rik en zijn compagnon Edwin, die de drone gaat besturen, te ontmoeten.
Marja van der Ende
Het wordt een prachtige dag om het landschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden op beeld vast te leggen. Het is een lappendeken van weilanden met koeien en schapen, fruitboomgaarden, slootjes en dijken en het water van de Lek, die het gebied scheidt van de Lopikerwaard en Krimpenerwaard. De zon komt langzaam op en op die Lekdijk maken we de meest wonderschone beelden. Ook mijn bezoeken aan de vele zuivelboerderijen en kleine boerderij- en fruitwinkels worden vastgelegd.
Ruim driekwart jaar later, op maandag 21 juni, is de documentaire ‘Het voedsel van hier’ van het Gebiedsplatform Alblasserwaard-Vijfheerenlanden in première gegaan. De versoepelingen lieten toe dat we elkaar weer konden ontmoeten, buiten op een inspirerende locatie: Avonturenboerderij Molenwaard. Daar weer te zijn, op een uurtje autorijden vanaf mijn vertrouwde Westland, doet het verlangen direct oplaaien om meer lokale voedselproducenten en hun winkeltjes te ontdekken.
Deze documentaire leende zich het beste voor een persoonlijke première-setting en dat was het wachten meer dan waard. De aanloop naar de première was spannend. De glunderende gezichten van Marieke, Amber en Laura van KnowWhy even voordat de film getoond werd, spraken boekdelen en voerden de spanning bij mij nog verder op.
De documentaire is een schitterend portret geworden van het gebied, van de geschiedenis van het land en water, en van verschillende boeren die vertellen over hun bedrijf. De boeren Kortleve, Kuiper, De Jong, Verhoef en Van de Water delen hun visie over de landbouw van nu en de toekomst. Vreemde ‘eend’ in het gebied is het duo Kiem & Salari die insecten kweken in een bij boer Kuiper gehuurde schuur. Het initiatief Lev Lokaal is de verbindende schakel voor het leveren van boodschappenpakketten met lokale producten aan de consument.
Tussendoor fiets ik op beeld voorbij en vertel ik waarom ik als consument de macht heb om te bepalen wat ik in mijn mond stop en waar ik het koop: rechtstreeks bij de voedselproducent. En dat die stap om lokaal te kopen ook helpt het landschap in het gebied, in stand te houden. Die glunderende gezichten van de makers waren terecht. Precies de juiste beelden en woorden zijn gekozen om te verwerken in deze film, van alle geportretteerden.
Ik ben trots aan deze documentaire meegewerkt te hebben. Gevleid dat ik gevraagd ben en bevoorrecht met zo een gedreven team gewerkt te hebben. Wat in dit gebied nog ontbreekt, is een voorfietser voor Fietsen voor m’n eten, die de passie en sfeer van het gebied ook gaat uitstralen naar andere (fietsende) consumenten. Zowel naar de inwoners zelf als naar de toeristen, de lokale producten zijn het waard om ontdekt te worden.
Zodat dit prachtige gebied niet verandert in een New Yorkse Central Park (quote van boer Jan Kuiper), maar vruchten kan blijven geven om de bevolking te voeden.
De documentaire is vanaf nu als een programma bij het Gebiedsplatform Alblasserwaard-Vijfheerenlanden te boeken via info@gebiedsplatform.nl. De makers komen dan mee om uitleg te geven. In het najaar zullen dialoogavonden georganiseerd worden met Het voedsel van hier als insteek voor de dialoog. De documentaire is mede gerealiseerd met steun van de Provincie Zuid-Holland.
Hoewel de provincie Zuid-Holland zich al vijf jaar inzet voor lokaal en duurzaam voedsel in haar eigen restaurants en catering, is het niet erg opgeschoten. Uit een recent onderzoek door Greendish blijkt dat slechts tien procent van de in het provinciehuis genuttigde voedingswaren inmiddels lokaal is geproduceerd. De provincie zelf hanteert een andere rekenmethode en houdt het aandeel van lokaal voedsel op 23,7 procent. De kortste weg is niet voor iedereen dezelfde.
Sebastiaan Grosscurt
Al sinds 2016 zet de provincie zich in voor een korte keten en gebruikt campagnes als ‘Zet je tanden in Zuid-Holland’ en de ‘80/20 challenge’ (tien dagen lang 80 procent van je eten uit Zuid-Holland halen) voor de publieke bewustwording van lokaal eten. Ook buiten het provinciehuis hingen deze grote posters in een campagne. Toch is het voor de provincie erg moeilijk om concreet de daad bij het woord te voegen: in haar eigen bedrijfsrestaurants wordt voornamelijk niet-lokaal eten aangeboden.
Maar 10 procent lokaal
Uit de cijfers van Greendish blijkt de provincie in haar eigen restaurants en catering maar 21 procent in Nederland geproduceerd voedsel te serveren, waarvan 11 procent regionaal en 10 procent lokaal. Het gemiddelde aandeel van regionaal voedsel in Nederlandse overheidslocaties ligt hier met acht procent net onder. Andere locaties hebben wel een groter aandeel Nederlandse producten, namelijk 34 procent.
Lokaal voedsel neemt een steeds groter deel van ons dieet in, een trend die lokale boeren steunt en de milieu-impact van voedsel drastisch kan verlagen.
Producten worden als lokaal beschouwd wanneer deze regionaal zijn en geleverd zijn met een ketenlengte van één schakel of korter, waarbij de producten dus direct geleverd worden door de producent, of in een korte keten met maximaal één tussenhandelaar. Regionaal betekent in dit geval niet uitsluitend Zuid-Holland. Het bestrijkt een gebied binnen een straal van 50 kilometer van het provinciehuis, waar Amsterdam en Utrecht net buiten vallen.
Nog veel lange ketens
Wat betreft ketenlengte ligt de catering van provincie Zuid-Holland iets achter op andere overheden. Waar 15 procent van de producten met één of minder schakels in de voedselketen op het bord van de gemiddelde beleidsmedewerker valt, is dit 11 procent voor de medewerkers van provincie Zuid-Holland en geldt dit vooral voor graanproducten, aardappelen en snacks.
Opvallend is wel het aandeel seizoensgroenten uit volle grond, producten waarin Zuid-Hollandse boeren natuurlijk uitblinken, wat met 61 procent drie maal hoger ligt dan het landelijk gemiddelde.
Daarbij weet de provincie van alle aangeboden producten of ze op het moment van aanbieden in seizoen zijn en heeft een goed beeld van de fruit- en groentekalender. Dit is belangrijk voor vergroening, omdat Nederlandse en regionale producten niet direct beter voor het milieu zijn, maar het seizoen en de teeltwijze ook een belangrijke rol spelen.
Andere cijfers door meetverschillen
Gedeputeerde Willy de Zoete bekijkt de cijfers uit het onderzoek met een iets ander oog. Ze ziet een wezenlijk verschil tussen het beleid rondom ‘Zet je tanden in Zuid-Holland’ en de rekenmethode van Greendish. “Dit gaat uit van de inkoopcijfers op basis van een volledige maand inkoop voor de keuken in het provinciehuis. Hierbij is een selectie gemaakt van honderd producten, niet het volledige gamma, met een hoge omzetsnelheid en bestelfrequentie. De rekenmethodiek en analyse van Greendish is bovendien enkele malen aangepast omdat het verzoek tot deelname viel in coronatijd en voor de provincie zodoende geen juiste afspiegeling konden vormen.”
Hoewel Greendish 13.000 producten verspreid over 17 overheidslocaties traceerde, meent De Zoete meent dat de bevindingen niet vergelijkbaar zijn met werkelijke aandeel van lokaal voedsel. Dat schat de provincie zelf op 23,7 procent. Het verschil met de 10 procent lokale producten dat Greendish becijferde wordt ook gezocht in niet meegerekende evenementen, waaronder bedrijfslunches, kerstmarkten en online bestellingen, die buiten het dagelijkse aanbod vallen en worden gefaciliteerd door lokale leveranciers.
Een lange weg voor korte ketens
Hoe en of het verschil in aangeboden lokaal voedsel enkel kan worden uitgelegd door deze meetverschillen, is onduidelijk. Vermoedelijk is er ook een verschil in definitie van wat nou lokaal voedsel is en wat niet. Aangezien het aandeel lokaal voedsel het bedrijfsrestaurant op 10 procent steekt, lijkt het dat er voor een transparante korte keten nog een lange weg bewandeld moet worden.
Nog een initiatief
De provincie heeft zich met dat doel ook aangesloten bij de het landelijke initiatief Green Deal Catering Overheidslocaties en zegde toe zich verder in te spannen voor de inkoop van meer duurzaam en lokaal voedsel. Het onderzoek van Greendish was een nulmeting voor die Green Deal.
Als de provincie zelf echt haar tanden in Zuid-Holland wil zetten, is er meer inzicht nodig in de grotendeels onbekende keten. In samenwerking met de groothandel en lokale aanbieders is het mogelijk om meer lokale producten op de kaart te zetten om zo lokale boeren en vissers te ondersteunen en de kennis over de Zuid-Hollandse voedselketen te vergroten.