“CDA pleit voor minimumleeftijd voor fastfood”. Zomaar een recente krantenkop die mijn aandacht vangt. Het doet me mijmeren over vroeger, toen deze discussie helemaal niet nodig was.
Marja van der Ende
Ik ben grootgebracht met een Westlands prakkie: veel groenten en aardappelen en een stukje vlees of vis. Lekker door elkaar prakken en een flinke schep jus erover. Omdat mijn vader vrachtwagenchauffeur was bij een transportbedrijf voor groenten en fruit, kregen wij elke vrijdagmiddag een grote doos vol gezond lokaal lekkers. Op zaterdag maakte mijn moeder zelf macaroni of haalden we bij hoge uitzondering Chinees. Alleen op verjaardagen aten we patat met frikadellen en kroketten bij de plaatselijke snackbar vandaan. Dat was toen nog bijzonder.
Wat ons toen met de paplepel werd ingegoten, blijkt nu niet zo normaal meer. De voedingsindustrie heeft met haar pakjes en zakjes steeds meer terrein gewonnen en verse groenten en fruit vervangen. Dat er onlangs in een paar jaar tijd in mijn eigen woonplaats twee hamburgerrestaurants van die grote Amerikaanse ketens zijn gevestigd, baart me zorgen. Grote sappige gele paprika’s en courgettes vol vitamientjes groeien vlak naast die grote gele M. De gemeente faciliteert, de jeugd consumeert, en fast ook.
Het verbaast me ook steeds weer dat de kindermenu’s in de horeca nagenoeg altijd uit fastfood bestaan. Als volwassenen eten we meestal kwalitatief beter en culinair bereid voedsel als we gaan uit eten. Waarom doen we onze kinderen het dan aan om hen kipnuggets en industriepatat voor te laten schotelen?
Kroketten of aardbeien uit de muur?
De korte keten speelt gelukkig steeds handiger in op de wens om fast iets lekkers te halen. Zo hebben steeds meer boeren en kwekers een automaat om fruit, groente, zuivel en vlees te kunnen kopen. Zelfbediening en soms zelfs 24 uur per dag open, voorzien van contant betalen en draadloos pinnen. Als het zo snel en makkelijk gaat, haal jij dan nog kroketten uit de muur? Of fiets je samen met je kinderen richting de automaat om sappige snoeptomaatjes, kersen, aardbeien, een flesje rauwe melk of een stukje boerenkaas te verorberen?
Zo doet het pleidooi over de minimumleeftijd voor fastfood me de wenkbrauwen rijzen. Ook al lijkt het een goed idee, er is in mijn optiek iets anders nodig: betere voorlichting aan ouders en verzorgers. Die moeten bessen uit de muur trekken in plaats van een hamburger.
Al sinds ik rondloop in de wereld van gezondheid en de eerste opleidingen over voeding ging volgen, wordt het onderwerp ‘voorlichting vanuit de overheid’ bestempeld als betutteling en is het dus een no-go. De overheid mag zich vooral niet bezighouden met regels en verboden, we mogen toch zeker zelf weten wat we in onze mond stoppen?
Die vrijheid gaat echter samen met een eigen verantwoordelijkheid: dat we die keuze wel bewust kunnen maken. Weten wat we in onze mond stoppen, betekent ook weten wat de gevolgen zijn voor onze gezondheid. En daar schort de informatievoorziening vaak aan. We krijgen het niet meer met de paplepel ingegoten en veel informatie is in de huidige generatie van jonge ouders verloren gegaan.
Wat wel werkt
Ik ben een voorstander van duidelijkheid. Als uit onderzoek van artsen blijkt dat fastfood een groot gezondheidsprobleem in onze maatschappij veroorzaakt, dienen overheden te handelen naar hun adviezen. Dat betekent vestigingsvergunningen voor fastfoodrestaurants weigeren, faciliteren van gezonde voedselproductie, en voorlichtingscampagnes en leefstijlprogramma’s voor inwoners ondersteunen. Stoppen met fastfood faciliteren en juist wel aanmoedigen van voorlichting en stimulering van gezond eten (en bewegen), keert de wereld weer om.
Die voorlichting en stimulering kan prima bij lokale voedselproducenten plaatsvinden. Veel boeren, kwekers en aanverwante organisaties zijn al actief met schoolprogramma’s en zelfplukdagen, waarbij op een speelse manier aan kinderen geleerd wordt hoe het eten op hun bord groeit en waarom het zo gezond is. Hoe verser, hoe beter. Hopelijk leidt dit op de langere termijn weer tot herontwikkeling van smaak en bewustzijn van kinderen over wat gezond voor hen is. En motiveert het hen om lokaal eten te kopen als ze later groot zijn.
Weerstand tegen fastfood
Het zou mooi zijn als het spelenderwijs leren over gezonde voeding, ook leidt tot een natuurlijke weerstand tegen fastfood. Sinds ik de kortste weg naar pure lokale producten heb ontdekt, heb ik geen voet meer in een Amerikaanse hamburgertent gezet. Het ultra-bewerkte eten daar is slechts vulling, geen voeding.
Door de bewerkingswijze die een broodje hamburger ondergaat, blijft er nagenoeg geen voedingswaarde meer over. Van fastfood weten we vaak helemaal niet waar het vandaan komt, hoe de ingrediënten geteeld zijn en hoe lang het al onderweg is naar het fastfoodrestaurant. Laat staan hoe het verder bereid wordt en gevuld wordt met toevoegingen om het langer houdbaar te maken en sneller te kunnen bereiden.
Dan kun je als boer nog zulk mooi graan, vlees en kaas hebben geleverd voor de broodjes, van waardevolle energie blijft niks meer over. Wellicht dat het blaadje sla nog wat waarde bevat, maar ook dat valt te betwijfelen door de lange weg die het heeft afgelegd. Want de vraag blijft of die ingrediënten wel uit Nederland komen. Het is onvoldoende duidelijk.
Ik kan de gedachte om een Mac of een Kingsize van zoiets levenloos in mijn mond te stoppen, niet verdragen. Mijn lichamelijke weerstand ertegen is een functionele drempel om dergelijke ketens nog langer te steunen. Ik gun iedereen die weerstand.
Eet ik dan helemaal nooit burgers? Natuurlijk wel! Maar dan liever zelfgemaakt of bij een lokaal restaurant waarvan ik weet dat de kok met passie de gerechten bereidt en graan, vlees, kaas en sla uit Nederland komen. Dat is gewoon een kwestie van jezelf informeren. Dan maak je andere keuzes voor je eigen gezondheid. En uiteindelijk doe je dat ook voor de ander, voor een gezonde maatschappij. Zodat de overheid ook geen minimumleeftijden hoeft op te leggen. Gezond voedsel heeft tenslotte geen minimumleeftijd.