“Opa teelde van alles. Hij teelde bloemkool, sla, peen, tomaten. En sperziebonen voor eigen eet. In de kas bruine bonen. Aardappelen, suikermeloenen, komkommers onder plat glas. Grote bonen, doperwten, die ik moest pellen. Voordat je dan een maaltje had voor negen personen, was je uren bezig, maar de smaak was niet te overtreffen!”
Mijn moeder rakelt beeldend haar herinneringen aan vroeger op, als ik haar vraag hoe haar vader en moeder vroeger aan de boodschappen voor het gezin kwamen.
Als een film speelt het verhaal zich in mijn hoofd af. Mijn opa was een Zeeuw die voor werk naar het Westland kwam. Hij ontmoette de liefde van zijn leven en werd tuinder in ’s-Gravenzande. Het gezin werd gevoed met eten van eigen teelt of lokaal uit de buurt vandaan. En alles op de fiets, want mijn opa had geen rijbewijs. Keurmerken als biologisch of Planet Proof waren er niet, want alles was gewoon ‘organic’ en met respect voor de natuur geteeld.
Een diep verlangen naar vroeger borrelt in mij op bij het horen van mijn moeders woorden. Een gevoel zelfs nog uit een tijd die ik zelf niet meemaakte. Zit het nog in ons bloed, in ons DNA, in ons lijf, die wens om dichter bij huis en dichter bij de natuur te blijven, als het over ons eten gaat?
“Opa had varkens die hij liet slachten bij de slager in het dorp. Daar mocht het vlees in de vriescel en haalde hij wat we nodig hadden. De bakker en melkboer kwamen aan de deur met vers brood en melk per liter los, waarvan oma pap maakte. En om te drinken moest de melk gekookt. Rundvlees bij de slager. Eieren en kip bij boeren en tuinders die hij kende. Zo’n kip slachtte hij zelf en oma braadde hem dan. Dat was best heftig als zo’n kip zonder kop nog wegliep.”
Dat beeld zie ik natuurlijk ook nog even op mijn netvlies, ook al was ik er niet zelf bij. Hoe zou dat zijn, een wereld zonder megastallen en massaproductie, waar op basis van een meer natuurlijke behoefte wordt geteeld en vee wordt gehouden en geslacht? Een wereld waarin de producten die nu geëxporteerd en geïmporteerd worden, uitsluitend voor de lokale bevolking bestemd zijn. Zodat we geen geïmporteerd vlees meer eten, uit landen van herkomst waar de regelgeving heel anders is en wellicht minder gezond of diervriendelijk. Zodat we geen tomaten uit Spanje hoeven te halen, terwijl de Westlandse en Oostlandse kassen er vol mee staan.
Kunnen we nog terug naar die manier van leven? Of is er al te veel veranderd? Als ik anderen vraag wat er veranderd is, waardoor we niet meer terug kunnen, krijg ik de antwoorden die ik zelf zoveel jaren in mijn hoofd hoorde. Bezwaren als ‘geen tijd’, ‘geen ruimte voor een eigen moestuin’, ‘gebrek aan kennis’ en ‘gebrek aan opslagruimte’ vliegen me om de oren.
Natuurlijk kun je tegenwoordig niet meer een huishouden met schoolgaande kinderen runnen, als je niet allebei fulltime werkt. Natuurlijk zijn de tuintjes van nieuwbouwhuizen tegenwoordig postzegels en natuurlijk hebben we niet allemaal diepe koele kelders waar we verse, zelfgeweckte of gefermenteerde spullen voor langere tijd kunnen opslaan.
Maar er is toch een weg terug, zo blijkt. Een weg, met gebruikmaking van moderne ontwikkelingen, die ons leidt naar dat gevoel van gemeenschap en voor elkaar zorgen. Die weg, die heet De Kortste Weg.
Het is misschien voor jou nog een lange weg om te bewandelen naar het eten uit jouw eigen streek. Misschien moet je er wat meer inspanningen voor verrichten om het bij elkaar te sprokkelen. Maar dat het mogelijk is, bewijs ik zelf al twee jaar.
Mijn naam is Marja van der Ende en ik ben al ruim twee jaar niet meer in de supermarkt geweest. Hoe ik dat doe? Op de fiets, naar de boer en kweker in de buurt die de verse producten rechtstreeks verkoopt. Een manier van leven die gezonder is gebleken voor mijzelf, voor de voedselproducent, voor de portemonnee van beiden, voor de natuur en voor de gemeenschap.
Neem jij voortaan ook De Kortste Weg? Verandering van spijs doet lokaal eten…